Stiksels naar slavernij
Sporen van het slavernijverleden, in de modecollectie van het Centraal Museum? Je leert pas op een manier te kijken, wanneer je ermee begint.


Grootschalig onderzoek bracht een aantal mode-objecten naar voren met directe en indirecte sporen van slavernij. Onderzoek naar de verhalen van deze objecten brengt ons dichter bij een vollediger verhaal. Chantal Perlee, senior medewerker documentatie en onderzoek en uitvoerder van het database-onderzoek, zei het al:
“We proberen nu het complete verhaal van een object te reconstrueren. Niet alleen wat het is, maar hoe het is gemaakt, door wie en wat het betekent, in welke context het in de collectie terecht is gekomen; als het ware een objectbiografie.”
In deze en een volgend blog worden twee objectbiografieën uitgelicht, door de lens waarmee we nu kijken. In deze eerste blog: een groene tafzijdenjurk uit de familie Nepveu.

De modecollectie van het Centraal Museum: waarom hier?
Museumcollecties zijn levend, ze groeien op een manier die vaak verbonden kan worden met de verzamelpraktijk van een paar invloedrijke mensen die wordt gekleurd door het tijdsbeeld van de periode waarin zijleven en werken. Een van de belangrijkste vormers van de modecollectie van het Centraal Museum is Freule Carla de Jonge. Ze begint haar werk bij het museum in 1917, waar ze zich vanaf 1921 sterk op de collectie mode toelegt als conservator mode. Later wordt ze directeur. Ze is een van de eerste vrouwen in Nederland die deze rollen vervult, en daarmee nog steeds een bron van inspiratie voor het museum. De Jonge is van adel, en gebruikt haar netwerk om de collectie mode te laten bloeien. Zo schrijft ze rijke, adellijke kennissen aan om te vragen of zij nog interessante kostuums in huis hebben. Onverwacht blijkt uit het onderzoek Slavernij ende stad Utrecht dat leden van het Utrechtse netwerk, ook die van De Jonge, verbanden hebben met de koloniale praktijk. Deze mensen hebben hun rijkdom te danken aan hun familiegeschiedenis. Leden van hun familiewaren verbonden aan slavernij en koloniale handel, wat hen veel rijkdom opleverde. Dat nazaten van deze rijkdom konden profiteren, laat de langdurige financiële impact van slavernij op het leven van de mensen met koloniale macht zien.

“het is volstrekt geen statie kleed”
Carla de Jonge was lid van de Commissie van Bijstand voor de Tentoonstelling van Historische Kleeding, die in 1919 te zien was in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Veel objecten uit die tentoonstelling weet De Jonge later in de collectie van het Centraal Museum op te nemen. In1924 schrijft ze Carolina Andrea Nepveu, verwijzend naar deze tentoonstelling:
“Nu vind ik in den Catalogus, dat U aldaar hebt ingezonden een tafzyden japon van omstreeks 1850/1860. Zoudt U bereid zyn deze japon in bruikleen aan het Centraal Museum af te staan? Zy zou zoo byzonder goed passen in myn collectie daar ik er een heb van 1840en van 1864. Daartusschen ontbreekt my een goed voorbeeld. Ik zou het zoo byzonder op prys stellen indien het Museum ook de belangstelling mocht ondervinden van personen uit de provincie enop deze wyze kan men zoo gemakkelyk medewerken aan den bloei van het Museum dat zich in de laatste jaren zeer heeft uitgebreid.”
De opzet slaagt, want in datzelfde jaar komt het stuk in bruikleen bij het Centraal Museum.

Deze jurk had natuurlijk een heel leven gehad vóór dit moment van overdracht. Een eerste stap in het ontrafelen van dit leven, is het antwoord wat Nepveu geeft aan De Jonge:
“Mijn zuster en ik wille gaarne de tafzijden japon in bruikleen geven, wij vrezen echter dat u er niet een te mooie voorstelling van maakt, het is volstrekt geen statie kleed, een eenvoudig donker groentafzijde japon ‘s middags door onze moeder in de jare 1853-55 gedragen”

De moeder van Carolina Andrea Nepveu en de draagster van de jurk is Anna Jacoba des Tombe. In 1853 is ze 38 jaar oud, 2 jaar later bevalt zevan Carolina Andrea, en in 1856 is ze al gestorven. In haar brief heeft Carolina Andrea het waarschijnlijk over haar zus Anna Jacoba, die ongeveer9 jaar oud was toen hun moeder de jurk droeg. De zus kan zich dit dus mogelijk goed herinneren.
Anna Jacoba des Tombe is getrouwd met Jan Ignatius Daniel Nepveu, diewerkt als griffier van het provinciaal gerechtshof en als letterkundige. Het gezin woont op Janskerkhof 14 en verhuist later naar Kromme Nieuwegracht 6, grote huizen in het oude centrum van Utrecht. Ook beginnen ze in deze periode met het verbouwen van een hofstede op landgoed Dijnselburg die Jan Ignatius Daniel heeft geërfd. In haar laatstelevensjaren heeft de draagster van de jurk een luxe levensstijl in hartje Utrecht.

Familievermogen
Het geld van het echtpaar heeft ergens zijn oorsprong. Grotendeels komt hun fortuin uit hun families. Het familievermogen dat gedeeltelijk voortkomt uit slavernij en (aandelen in) plantages stapelt zich op, en wordt in stand gehouden door overerving en huwelijken tussen invloedrijke families.
Eenvoudigweg bloedlijnen volgend, blijkt dat zowel Anna Jacoba des Tombe als Jan Ignatius Daniel Nepveu kleinkinderen zijn van plantagehouders. Hun familievermogen komt dus voort uit ‘vuil geld’.
%2C%201774%20klein.jpg)
Anna Jacoba’s grootvader, Arnold Hendrik des Tombe, is een militair die werkt in Suriname. Hij is eigenaar van plantage Des Tombesburg aan de Commewijnrivier. In 1770 verkoopt hij deze plantage, inclusief de tot slaafgemaakte mensen die hij bezit, voor 195.000 gulden. Dit komt overeen met zo’n 1,7 miljoen euro vandaag de dag.

Jan Ignatius Daniels grootvader, Laurens Johannes Nepveu, verkrijgt nog meer geld uit zijn koloniale praktijken. Wat hij erft was meer dan 600.000gulden waard, omgerekend 5,5 miljoen euro. Hij erft onder meer twee van de zeven plantages die zijn vader Jan Nepveu bezat: La Singularité en Ma Retraite. Lange tijd leeft hij van de opbrengsten van deze plantages. In1795 verkoopt hij de plantage Ma Retraite aan Francois Ewoud Becker voor180.000 gulden. Maar, de liefde voor zijn plantage was duidelijk nog niet voorbij, want ongeveer 5 jaar later bouwt hij een landhuis in Zeist met dezelfde naam. La Singularité houdt hij aan tot tenminste 1810, het jaardat Jan Ignatius Daniel wordt geboren, of op zijn laatst tot 1819 wanneer de plantage wordt geregistreerd als het eigendom van Majorin Elisabeth Byval.
Grootvader Laurens Johannes is niet geïnteresseerd in het welzijn van de tot slaaf gemaakte mensen die hij in zijn bezit heeft. Op La Singularité gaan meer mensen dood dan dat er worden geboren. En in een brief laat hij zijn plantagedirecteur Martini weten dat hij voorzichtig moet zijn met de tot slaaf gemaakten, maar alleen omdat de plantage anders financieel niet interessant genoeg zou zijn. In het jaar dat zijn kleinzoon Jan Ignatius Daniel wordt geboren, wordt in de buurt van La Singularité zelfs een marrondorp met gevluchte tot slaaf gemaakten vernield, zo staat beschreven in de Geschiedkundige Aanteekeningen in de Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1895.
“Een groot weglooperskamp met velen zich daarin bevindenden wordt in de omstreken van plantage La Singularité door een boschpatrouille van plantage-gezagvoerders en vele indianen ontdekt en geheel vernield.”
In Ma Retraite gaat het niet veel beter. In 1793 is 28 gulden betaald aan een smid voor het maken van boeien voor drie tot slaaf gemaakten –Harlequin, Pretant en Mey – die telkens wegliepen.


Effect in het leven van Carolina Andrea
De familierijkdom van beide kanten van het gezin maakt uiteindelijk de aanschaf van de groene tafzijden jurk mogelijk. De families zijn welgesteld, met grote huizen en dure kleding, en hebben macht: ze bekledenbelangrijke politieke functies in de stad. Carolina Andrea groeit op in deze omgeving. In haar perspectief is de groene middagjurk een erg ‘eenvoudige’ jurk. Maar: de jurk en de gebruiken die ermee gepaard gaanzijn helemaal niet eenvoudig voor de meeste inwoners van Utrecht. En al helemaal niet voor de mensen die werken en sterven op de plantages.
Het systeem van de overerving van plantageaandelen heeft nog langinvloed op de familie Nepveu. In 1858 komt Carolina Andrea doorovererving in aanmerking voor plantage-aandelen. Omdat ze minderjarig is, ontvangt haar vader de aandelen namens haar. Diezelfde Carolina Andrea zou later de groene tafzijden jurk in bruikleen geven aan het Centraal Museum.
Maar ook bepaald gedachtengoed werkt voort door de geschiedenis heen. In hetzelfde jaar dat de jurk naar het Centraal Museum verhuist, is Carolina Andrea lid van het bestuur van de Elisabeth-Vereeniging tot opvoeding en opleiding van dochters van Evangelie-arbeiders in onze overzeesche bezittingen. Dit lijkt misschien niet de meest opvallende activiteit, tot je haar familiegeschiedenis bekijkt. Haar overgrootvader Jan Nepveu, gouverneur van Suriname, steunt namelijk al het missionarissenwerk in Suriname. Missionarissenwerk maakt deel uit van de koloniale missie. Dit laat zien hoe sommige dingen maar heel langzaam veranderen.
Indirecte sporen van slavernij
Waarom praten over indirecte sporen van slavernij? ‘Indirect’ wordt misschien geassocieerd met minder betekenisvol. Maar deze objectenkunnen ons de doorlopende verwevenheid met slavernij laten zien. Ze waren eigendom van mensen die rijk waren door toedoen van hun grootouders, of omdat ze aandelen erfden, en soms kregen ze ideologieën met de paplepel ingegoten. Indirecte sporen gaan verder de geschiedenis in dan sommige directe sporen, en reiken over generaties heen. Praten over deze indirecte sporen kan inzicht geven in hoe geld, voorwerpen, maar ook culturele factoren door de tijd kunnen reizen, waarbij een veranderend perspectief een ander licht kan schijnen op hun beladen betekenis.
De jurk van Carolina Andrea Nepveu is nu (tot juni 2025) te bewonderen in Collectie Centraal; dit keer niet als neutraal onderdeel van de modegeschiedenis, maar als voorbeeld van wat verzamelen kan betekenen voor sporen van slavernij.

Verder lezen
- ‘Twee eeuwen beschavingsarbeid: De Moravische broedergemeente in de west’ door C.K. Kesler, in Tropisch Nederland: Veertiendaagsch tijdschrift ter verbreiding van kennis omtrent Nederlandsch Oost- en West-Indië, redactie A.W. Nieuwenhuis, Z. Kamerling, S.A. Reitsma, B.G. Escher enC.K. Kesler, jaargang 8, nummer 6, 15 juli 1935.
- Catalogus van de tentoonstelling van historische kleeding: te houden in de maand november 1919 in het Stedelijk Museum te Amsterdam, Amsterdam: Electr. Drukkerij “’T kasteel van Aemstel”, 1919.
- Correspondentie met de schenkster, Het Utrechts Archief, archief Centraal Museum, Ingekomen stukken bij en minuten van uitgaande stukken van de conservatrice. Met inhoudsopgaven, 1919-1940.
- De Costuum-verzameling 1750-1930: Map met 16 foto’s, Centraal Museum Utrecht, 1947.
- Janskerkhof 609, Het Utrechts Archief, 1007-2 Gemeentebestuur van Utrecht 1813-1969, deel 2: stukken over afzonderlijke onderwerpen zonderclassificatienummers, 7527 Wijk H, bladnrs. 530-1028, huisnrs. 367-749,volgnummer 334 van 510.
- Nederlandsch zendingsjaarboekje voor 1924/25, De Bilt: Den zendingsstudie-raad, 1924.
- Nieuwsblad Historische Vereniging Ameide en Tienhoven, Jaargang 23,nummer 2, juni 2012.
- Notariële akte, 1790, Het Utrechts Archief, Notarissen in de stad Utrecht1560-1905, archief 34-4, inventarisnummer 1991, 29-05-1890, A. VANTOLL, aktenummer 6.
- Notariële akte, Het Utrechts Archief, Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905, 6 mei 1810, aktenummer 85.
- Notariële akte, Het Utrechts Archief, Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905, 28 april 1795, aktenummer 38.
- Notariële akte, Stadsarchief Amsterdam, Notariële archieven, deel 12394,Amsterdam, 17 december 1770, aktenummer 100142.
- Slavernij en de stad Utrecht. Redactie Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers en Remco Raben. Zutphen: Walburgpers, 2021.
- Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1820, E. Beijer en C.G. Sulpke, Paramaribo en Amsterdam, 1819.
- Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1895, Erve J. Morpurgo, Paramaribo,1894.
- Surinaamsche Courant en Gourvernements Advertentie Blad, 18 december1858, no. 151.
- Website Sporen van slavernij in Utrecht.
- Website Huizen aan het Janskerkhof.
Info over tentoonstellingen in jouw mail?
Blijf op de hoogte van wat er binnen én buiten de muren van ons museum gebeurt. Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en ontvang één keer per maand een e-mail.