Alle afleveringen en transcripten in één overzicht.

Ga naar aflevering 1
Ga naar aflevering 2
Ga naar aflevering 3
Ga naar aflevering 4
Ga naar aflevering 5
Ga naar aflevering 6

Aflevering 1

Transcript podcast De ommuurde stad – Aflevering 1: Muren uit de Oudheid
Voor de tentoonstelling De ommuurde stad (2020) trekt conservator stadsgeschiedenis René de Kam (RdK) er met oud-NOS verslaggever Jeroen Wielaert (JW) op uit om een zestal podcastafleveringen te maken over bijzondere, historische plekken in de stad Utrecht en daarbuiten. In de eerste aflevering praten zij over de voorlopers van de Utrechtse stad en stadsverdediging in de periode van de oudheid.

Jeroen Wielaert:  Er moest een nieuw fort komen langs de weg en die weg was van water, René de Kam?

René de Kam:  Ja, dat klopt. De weg was de rivier de Rijn. Die ging naar het westen, die ging eigenlijk naar Engeland en die moest goed bewaakt worden. Hoe doe je dat? Dat doe je door op geregelde afstanden en vooral op gevaarlijke plekken een fort te bouwen.

JW:  
De contouren van dat fort zijn, onder andere, te zien in de bodem van achter de Dom.

RdK: 
Ja, hier zie je het plaveisel. We staan hier eigenlijk bij de oostelijke poort van het Romeinse Castellum, op het Domplein, Trajectum. Hierachter, dus aan de noordzijde, daar liep de rivier, vlakbij, waarschijnlijk maar een meter of tien, vijftien buiten het fort.

JW: 
Wat nu Janskerkhof heet?

RdK: 
Nou, eerder Oudkerkhof nog, echt veel dichterbij.

JW: Maar het is dus niet zo dat ze hier ook kozen voor een hoogte, wat vaak is gezegd?

RdK: 
Nee. Het blijkt dat eigenlijk die Romeinse forten, die castella, gebouwd werden op plekken die het meest bescherming nodig hadden en dat waren eigenlijk altijd riviersplitsingen en hier ook. In Utrecht is die gekomen op de splitsing van Rijn en Vecht. De Vecht ging naar het noorden. Het maakte eigenlijk niet zo veel uit of het hoog of laag was; dat was de plek die verdedigd moest worden, dus het Romeinse Castellum in Utrecht zal regelmatig onder water hebben gestaan. Die Romeinen zullen vaak natte voetjes hebben gehad.

JW: 
En zorgden zelf ook voor verhogingen?

RdK: 
Ze zullen misschien hier en daar wat hebben opgehoogd, maar eigenlijk vinden we dat in hoogtekaarten en in onderzoeken niet zo zeer terug hier, nee. Er is wel, natuurlijk, een beetje een hoogte om je heen, maar het fort zelf heeft waarschijnlijk niet echt op die hoogte gestaan.

JW: 
Er was al sprake van enige inheemse bewoning toentertijd, al veel eerder?

RdK: 
Ja. Wij weten inmiddels dat het gebied rondom Utrecht of tenminste wat nu de
gemeentegrens van Utrecht is, 13.000 voor Christus lopen daar al mensen rond, maar als we in Leidsche Rijn kijken, we hebben natuurlijk IJzertijdbewoning, Bronstijdbewoning, dus dat zal hier ook geweest zijn, voor zo ver dat mogelijk was. We zitten hier natuurlijk wel een beetje op die rivieroever, dus het was relatief wel hoog, maar ja, er was hier dus bewoning.

JW: En die bewoners hadden nog geen naam voor hun nederzettingen?

RdK: Nou ja, dat durf ik je niet te zeggen, alleen we weten het niet, maar het zou heel goed kunnen dat ze onderling wel een naam hadden gegeven en dat ze dat toen met elkaar uitwisselden van: ‘Waar woon jij?’

JW: 
Romeinen gaven er hun eigen naam aan?

RdK: Ja, Romeinen gaven hun eigen namen. Dat hoorde natuurlijk bij een enorm groot
verdedigingssysteem wat die grenzen van het Romeinse Rijk moest verdedigen, maar vooral ook die waterweg, want ze wilden eigenlijk naar Engeland en de Rijn was de enige goede weg ernaartoe, dus de schepen die ze ernaartoe stuurden, moesten goed bewaakt worden, die moesten niet zo maar worden aangevallen. Dat was eigenlijk de essentie van deze verdedigingsgordel, dus forten en bewakingstorens ertussenin. Die hebben we ook gevonden in Leidsche Rijn. Die zullen om de zoveel 100 meter hebben gestaan, waarmee je met elkaar kon communiceren. Wat je in The Lord of the Rings van The Lighting of the
Beacons misschien nog wel weet, dat ze zelfs over bergen elkaar signalen konden geven, zoiets deden ze hier ook, met vlaggen overdag en met vuurkorven ‘s nachts. Het gaat allemaal over aanval, verdedigen. Het gaat over mens tegen mens en of je nou Romein was of inheems, ergens kreeg je altijd met een aanval of verdediging te maken. Je kunt zeggen dat de Limes of in ieder geval wat de Romeinen hier bouwden het eerste echte grootschalige verdedigingsnetwerk is geweest wat wij in Utrecht hebben gehad.

JW: Is er documentatie over hevige strijd hier?

RdK: Romeinen hebben wel wat strijd geleverd, maar er is niet zo heel veel strijd. De archeologen denken toch vooral dat de strijd gezien moet worden als de strijd tegen het oprukkende rivierwater. Het is relatief rustig geweest. We hebben de Bataafse Opstand gehad in 69 na Christus, toen hier het hele fort is platgebrand, maar het was eigenlijk relatief rustig. We hebben hier niet de grote veldslagen gehad zoals we in latere tijden kennen.

JW: Kijk naar die contouren achter de Dom van die torens, die omwalling. Hoe zag het eruit? Welk materiaal hebben ze uiteindelijk gebruikt?

RdK: Het eerste Romeinse fort zal gebouwd zijn uit lokale bouwmaterialen, dus hout –
waarschijnlijk was het hier redelijk bebost, is nu de laatste indruk – vanuit de regio, maar ook allerlei vlechtwerk, dus wilgentakken, noem maar op en leem, dus modder. Het was dus een soort vakwerk, in eerste instantie en in de loop van de tweede eeuw werd er steeds meer natuursteen, tufsteen uit de Eifel gehaald, waar aanvankelijk eerst de grote gebouwen en later de muren van het Castellum van zijn gebouwd. Dat laatste is vooral interessant, dat gebeurt zo rond 200, 220, want die muren bieden vervolgens niet alleen Romeinen, maar alle mensen die daarna komen, voor bijna 1000 jaar bescherming. Dat is natuurlijk wel een periode. Ga eens 1000 jaar terug. Denk er eens over na hoe lang dat is dat die Castellummuren in Utrecht bescherming hebben geboden.

JW: Zo’n Castellum, minder bekend, maar wel degelijk ongeveer even groot, is er ook in
Leidsche Rijn. Daar hebben ze ook een prachtige nabootsing gemaakt.

RdK: Ja. We hebben daar Castellum Hoge Woerd. Dat is een heel mooi museumgebouw waar ook theater bij zit. Daar ligt natuurlijk de Romeinse boot, De Meern 1, waar je eigenlijk de essentie hier te pakken hebt waarom je al die moeite doet om dit te gaan verdedigen, de scheepvaart. We hebben in de gemeente Utrecht dus twee forten, inderdaad, dus deze, Trajectum, en Castellum Hoge Woerd, daar hebben we geen naam van overgeleverd en vlak daarbuiten hebben we natuurlijk ook nog Fort Vechten. Dat ligt net in Bunnik, maar daarmee zie je ongeveer hoe de ligging was. Die ligging was niet precies om de zoveel tijd. Het ging dus om: ‘Waar heb je een belangrijke plek om te verdedigen? Daar bouwen we dat fort.’

JW: Wat voor leven hadden ze hier? Hoe was de dagelijkse handel en wandel?

RdK: Ik denk eigenlijk, maar dat weten we natuurlijk niet helemaal zeker… We weten best wel veel van de Romeinen, we weten zelfs wat ze aten, aan de hand van onderzoek rondom de wachttorens, bijvoorbeeld, in Leidsche Rijn, wat er op het menu stond, maar ik denk dat het toch ook vooral veel saaie dagen zullen zijn geweest. Oké. Er kwamen natuurlijk regelmatig schepen langs en die moesten gelost, die moesten bewaakt, er zal ook actie zijn ondernomen. Soldaten deden ook vaak mee aan het onderhoud van de wegen van de Limes. Het zal dus aan de ene kant een zwaar bestaan zijn geweest, maar het zal ook geregeld heel saai zijn geweest, denk ik.

JW: Kijk even naar die Domkerk, die er uiteraard nog lang niet was, maar hadden die Romeinen wel hun eigen rites ook nog?

RdK: Ja. De Romeinen hadden natuurlijk een eigen godsdienst, dus dat vind je vaak terug in of rondom de Castella en ze brachten hier hun eigen gewoontes mee, de badhuizen werden hier gebouwd, maar ze brachten ook allerlei dingen waarvan mensen hier nog nooit van hun leven van hadden gehoord, zelfs tot kippen en konijnen aan toe, maar ook olijfolie. Ze waren ook al heel modern. Ze hadden bakstenen en dakpannen en vloerverwarming, dus ze brachten heel veel nieuwe dingen.

JW: Ook hier?

RdK: Ook hier, ja. Dat vind je natuurlijk terug. Het grappige is, wat je zegt met die Dom – je ziet het hier ook prachtig: dat ding ligt precies tussen de Castellummuren. De gotische Dom, daar zit nog geen meter tussen. Dat is ook niet voor niks. Het komt door wat hier later allemaal gebeurt. Dan is dit de plek waar je kathedralen gaat bouwen. Die Romeinse grenzen, die Romeinse muren hebben veel meer van de Utrechtse geschiedenis bepaald dan, denk ik, heel veel mensen denken of weten.

JW: Een toplocatie.

RdK: Absoluut.

JW: We verplaatsen ons naar Achter Sint Pieter.
Het is zo’n heerlijke, stille oase, middenin het stadscentrum en daar lag dat kerkhof, niet van de kerk, buiten de muren van het Castellum.

RdK: Ja. Hier, op het Pieterskerkhof, hebben we in 1981, 1982 drie, vier graven gevonden, waarvan er twee ongeschonden waren. Twee kindergraven, hele bijzondere kindergraven, met prachtige giften en uit onderzoek bleek dat het, om en nabij, 425 na Christus moet zijn geweest dat die kinderen werden begraven. Dat is dus, pak hem beet, zo’n 150 jaar na het vertrek van de Romeinen. Dat geeft dus eigenlijk aan, omdat we hier maar… Op wat zullen we zitten? 100 meter? 150 meter van dat Castellum? Daar zou je aan kunnen verbinden, dat weten we niet 100% zeker, maar dat deze begravingen hoorden bij de mensen die op dat moment woonden in dat Romeinse Castellum, waar die Romeinen dus niet meer waren. Maar die muren boden natuurlijk nog wel veiligheid en dat is natuurlijk voor mensen altijd essentieel geweest: ‘Waar kun je je veilig voelen? Waar kun je je veilig wanen?’ Dat
Castellum zal ingenomen zijn door een, denken wij nu, soort van elitegroep die ook een beetje bovenaan, hoog aan de samenleving staat en zijn er gaan wonen.

JW: Wat deden die mensen dan?

RdK: Dat weten we niet. Het zou goed kunnen dat ze handel deden. Ze zullen zeker ook wel iets verbouwd hebben, maar het fijne weten we er niet van, want we hebben in het Castellum zelf maar heel weinig vijfde eeuwse vondsten gedaan, maar het feit dat hier die kinderen lagen, die echt chique dingen hadden meegekregen, waaronder twee grote werpbijlen, francisca’s. Die waren echt groot. Die waren een centimeter of vijftien. Dat is eigenlijk alleen maar in Keulen nog in een kindergraf gevonden. Dat geeft aan dat we te maken hebben met vrij rijke mensen en dat geeft dus weer aan dat het niet zo maar een groep was die daar zijn intrek had genomen.

JW: Een toplaag die zich er heel erg gerieflijk en comfortabel voelde, binnen die muren?

RdK: Ja, precies.

JW: Dat kregen ze zo maar.

RdK: Dat kregen ze zo maar. Precies.

JW: Dat hoefden ze niet te kopen.

RdK: Nee, je hoefde het niet te kopen. Nog een ding: waar haal je in godsnaam hier… Als je achterom kijkt, zie je de Pieterskerk van de elfde eeuw, ook gemaakt van dat tufsteen. Dat moest je dus helemaal uit de Eifel gaan halen. Wie kon zich dat permitteren? Zeker in de vijfde eeuw was dat eigenlijk niet te doen en hier stonden die muren overeind, waarschijnlijk in het Castellum Hoge Woerd zijn ze in de Middeleeuwen, Vroege Middeleeuwen, geplunderd, die muren, voor andere doeleinden, maar hier zijn ze waarschijnlijk overeind blijven staan omdat het fort gewoon gebruikt werd.

JW: Maar die muren verdwenen toch ook, gaandeweg?

RdK: Die zijn op den duur natuurlijk ook verdwenen. Ik zei eerder al dat ze waarschijnlijk zo’n 1000 jaar bescherming hebben geboden, maar ook niet vanzelf. Dat betekent dat je dat ook moet onderhouden en dat betekent, na allerlei debacles die in die honderden jaren plaatsvinden dat je het ook af en toe zult moeten herstellen, restaureren, repareren, anders red je dat natuurlijk nooit zo lang.

JW: Inmiddels vouwde een andere cultuur zich hier overheen en daar hoorde een verkondiger bij, Willibrord.

RdK: Ja. Dat Castellum werd dus bewoond, weten we nu, door, onder andere, die graven hier, door allerlei mensen na het vertrek van die Romeinen, maar in de zevende eeuw kregen we daar een nieuwe bewoner, Willibrord. Die wilde het christelijk geloof gaan brengen aan de noordkant van de Rijn. We staan hier ook nog steeds, in die tijd, vrijwel direct in de Rijn. We hebben hier onderzoek gedaan, niet zo heel lang geleden, archeologen van Utrecht en ze hebben hier de Rijnloop gevonden, die stroomt hier tot, in ieder geval, 1100 nog. Zo’n fort is dus, ook met de splitsing van de Vecht, die weliswaar iets meer richting het zuiden was opgeschoven, nog steeds natuurlijk een prachtige plek om redelijk veilig te zijn en tegelijkertijd een uitvalsbasis te hebben om via de Vecht, bijvoorbeeld, naar het noorden te kunnen.

Dus zo is eigenlijk in 695 Willibrord hier gekomen, met de zegen van de paus én de
zegen van de Frankische koning, dus van de Franken, die heel graag ook hun gebied wilden uitbreiden. Franken, Noord-Frankrijk kwamen ze vandaan, die wilden eigenlijk steeds meer gebied innemen, dus Willibrord was weliswaar een zendeling, maar zat natuurlijk ook tegelijkertijd in een soort machtspolitiek, kun je zeggen. Daar werd dat Castellum voor gebruikt en kreeg opeens een totaal andere functie, want Willibrord was bisschop der Friezen. Dat betekende dat er dus een bisschopszetel kwam, hier in Utrecht. Eigenlijk kun je vanaf dat moment spreken van de bisschoppelijke burcht, dus we hebben niet meer het Romeinse Castellum, maar we spreken over de bisschoppelijke burcht binnen diezelfde Castellummuren.

JW: Allemaal wel met dank aan die projectontwikkelaars van eeuwen daarvoor.

RdK: Ja, precies, want, nogmaals, die bouwmaterialen, dat was een ontzettend gedoe om die hier te krijgen. De Franken voelden zich op de één of andere manier de opvolgers van de Romeinen, zo zagen zij zich, dus ze vonden ook dat zij die Castella, die oude bestuurscentra, konden innemen en ook weer konden vergeven als onderdeel van hun rijk. Nog steeds voel je in zo’n castellum de geschiedenis, de keuzes van besturen, dat proef je nog in alles.

JW: Er ontstond ook handel, maar dat was aan de andere kant.

RdK: Ja.

JW: Laten we daarnaartoe gaan.

RdK: Goed.

JW: We zijn de Servetstraat doorgelopen. We komen op de Maartensbrug. We hadden het al over macht. Daar hoorde destijds ook gewoon handelsverkeer bij.

RdK: Ja, absoluut. Net als voor de Romeinen was het in de Vroege Middeleeuwen en ook zelfs in de Late Middeleeuwen, misschien zelfs wel tot ver tegen de twintigste eeuw aan, de enige manier om handel te vervoeren, ging over water, per schip.

JW: Dus werd de handel gedreven buiten die muren?

RdK: Ja. Wat je krijgt na Willibrord is dat, pak hem beet 695, 700, binnen die muren is het gebied van de geestelijken. Daar kun je niet zo maar gaan wonen, maar buiten die muren kan je je als handelaar heel goed vestigen. Dat heeft allerlei voordelen. Zo’n bisschoppelijk centrum heeft natuurlijk ook een bepaalde status en welvaart, dus daar kun je iets mee doen. Tegelijkertijd, wat misschien nog wel veel belangrijker was, is dat die bisschoppelijke burcht ook in tijden van nood bescherming kan bieden, dus als er iets is, ga je als de wiedeweerga naar die enige poort die er nog was. De andere drie waren dicht gezet, dus alleen deze westelijke poort, laat maar zeggen ter hoogte van de Domtoren zo’n beetje, was nog open. Als er gevaar dreigde, ging je als een speer naar binnen.

JW: Naast de status ontstond dus Staete. Dan lopen we naar binnen, met zicht op de
Zadelstraat, ook een stokoude Utrechtse stadsader.

RdK: Ja, absoluut, één van de oudste. Dat gaat echt wel terug tot… Ik denk dat als je hier 1200 jaar geleden kwam, dat er al een weg of een straat was.

JW: We lopen naar het Buurkerkhof, ook een markant punt wat in die eeuwen ontstaat, rond de Buurkerk.

RdK: Ja. De Buurkerk is eigenlijk de kern van dat Staete. Ergens in de tiende eeuw wordt de eerste Buurkerk gebouwd en dat is een kerk van de buren van de burgers. Sinds die tijd hoefden we niet meer naar de Maartenskerk, de Dom, de voorganger van de Dom, de Romaanse Dom of de nog daarvoor Dom. Je komt hier nu bij het belangrijkste centrum van de burgers. Hier en op de Stadhuisbrug, dat waren de twee allerbelangrijkste plekken in het Middeleeuwse Utrecht, want hier, waar nu de Buurtoren staat, was lange tijd het Schepenhuis en de schepenen waren lang het belangrijkste bestuur van de nieuwe stad. Die zijn in 1343 verhuisd naar de Stadhuisbrug. Die Buurkerk, de kerk van de burgers, de enige, korte periode, parochiekerk van Utrecht. Dit was wel een hele bijzondere plek.

JW: Staete, waar komt dat vandaan?

RdK: Het verwijst waarschijnlijk naar het Duitse Gestaede en dat betekent
‘een schip op de oever trekken’. Ik ben een paar jaar geleden nog ergens in Engeland geweest, dat is een kustplaats, Battle, daar in de buurt, Hastings, en daar trekken ze die vissersschepen uit zee gewoon het strand op voor ze gelost worden. Iets dergelijks, veel kleinschaliger natuurlijk, moet je je hier voorstellen, dat die schepen waarschijnlijk op de oever van de Rijn, zo’n beetje het gebied waar nu de Hema staat, tot aan het Stadhuis, daar kwamen die schepen aan en werden blijkbaar daar op de oever getrokken, al denken we ook wel dat het stukje Oudegracht wat je hier hebt, tot aan de Maartensbrug, misschien nog iets verder tot de Gaardbrug, ook in de Vroege Middeleeuwen al een insteekhaven was waar je kon afmeren en lossen.

JW: In ieder geval wordt het beeld al zichtbaar van een dynamische, nieuwe, stedelijkheid van de bisschop in het centrum en de burgerij rond die kapittelkerken, die uiteindelijk ook de rest van de contouren van die Middeleeuwse stad zullen bepalen.

RdK: Ja, precies. Je krijgt eigenlijk, met die komst van Willibrord rond 700, een vorming van de Staete, een dorp eromheen, een nederzetting. Dan in de elfde eeuw, je zei het al, die kapittelkerken, dus de Pieterskerk, de Janskerk, later de Mariakerk, de Paulusabdij.

JW: Kapittel, waarom?

RdK: Dat waren kerken waar een kapittel, dus een gemeenschap van belangrijke geestelijken bij hoorde die die bisschop gingen adviseren, onder andere en ook gewoon een heel heilig leven leidden, zeven keer per dag gebed, eindeloze cyclus van gebed. Maar ook waren het mensen die ook wel echt zeker van aanzien waren, belangrijke mensen, intellectuele mensen. Dat is ook het moment waarop Utrecht een soort, wat we nog steeds zijn, intellectueel centrum is geworden, want deze mannen konden lezen en schrijven. Je krijgt hier dus een gebied waar ook nog eens twee andere dorpjes ontstaan, eentje bij de Nicolaaskerk, helemaal in het zuiden van wat nu Utrecht is, binnenstad, en eentje in het noorden, waar de Jacobikerk is, rondom de Geertekerk ontstaat er ook nog iets. In ieder geval als we in 1122 dat stadsrecht krijgen, dan is het natuurlijk heel belangrijk: ‘Wat hoort daar wel bij en wat hoort daar niet bij? Wat komt binnen die muren te liggen?’ en dan ga je kijken ‘Wat moet beschermd worden?’ Dat was in dit geval drie dorpen en die kapittelkerken,
die bepaalden uiteindelijk de grenzen van de nieuwe stad Utrecht.

JW: De verse geschiedenis had ook wel geleerd dat bescherming nodig was, want de vijand kwam uit het noorden.

RdK: Ja, de vijand kwam in die tijd vooral uit het noorden, natuurlijk de Noormannen, de Vikingen. We weten niet 100% zeker wat die nou voor schade hebben aangebracht in Utrecht zelf, daar hebben we archeologisch weinig van teruggevonden. Maar dat ze hier geweest zijn, is 100% zeker en dat het er niet lekker aan toe ging, is ook 100% zeker. We weten uit een verslag dat in 1007 de laatste keer de Vikingen hier komen met een vloot van 90 schepen. Ze hebben het jaar ervoor Tiel platgebrand en zijn nu weer in die buurt geweest en komen nu naar Utrecht. De inwoners van Staete brandden hun panden af, uit angst dat ze zich daarin kunnen verschuilen en vluchtten de burcht in, maar uiteindelijk druipen de Vikingen af en gebeurt er niks.

Maar het is natuurlijk wel tekenend voor het gevaar wat overal altijd loert en hoe ga je je daar nou tegen verdedigen? Elke keer je wijk platbranden en in die bisschoppelijke burcht gaan vluchten, dat is op den duur niet de oplossing, natuurlijk, zeker niet als je steeds welvarender en grootser wordt en dus meer te beschermen hebt. Daar zal je iets mee moeten gaan doen. Langzamerhand worden de contouren dan wel duidelijk van die nieuwe stad.

JW:  Ik besef me ondertussen dat het ook gaat om het eerste behoud van erfgoed wat later zo pronkend werd betiteld als ‘stad van kennis en cultuur’. Dat begon al.

RdK: Ja.

JW: Het was er al.

RdK: Het was al begonnen. Ja. We gebruiken die term niet zo veel meer, maar ik vind het eigenlijk een hele mooie samenvatting van Utrecht, want we zijn nog steeds natuurlijk een stad met heel veel kennis. De Universiteit is de grootste werkgever in de stad, maar als je teruggaat in de tijd, pak hem beet 1050, dan hebben we die kapittelkerken, het bisschoppelijk centrum met een paleis voor de bisschop, een paleis voor de keizer, dan zijn hier, pak hem beet 100 tot 150 van deze hoogopgeleide geestelijken, die kanunniken.

JW: Nog geen universiteit.

RdK: Nog geen universiteit, maar die deden wel heel veel aan studeren en bestuderen.

JW: Veel koppie-koppie.

RdK: Veel koppie-koppie. Als je zo een centrum van een dergelijk intellectueel kaliber wilde zoeken, moest je naar Keulen – die was groter, die was belangrijker – of naar Luik. Weet je? Utrecht was in die tijd echt wel een heel belangrijk geestelijk centrum, maar dat moet je ook
vooral als een intellectueel centrum zien én een centrum van handel, van handelaren. Allebei dingen die kwetsbaar zijn, allebei dingen die je goed verdedigen en beschermen moet.

Aflevering 2

Transcriptie podcast De ommuurde stad – Aflevering 2: De gilden

Voor de tentoonstelling De ommuurde stad (2020) trekt conservator stadsgeschiedenis René de Kam (RdK) er met oud-NOS verslaggever Jeroen Wielaert (JW) op uit om een zestal podcastafleveringen te maken over bijzondere, historische plekken in de stad Utrecht en daarbuiten. In de deze aflevering praten zij over de beginjaren van Utrecht, de aanleg van de Utrechtse stadsverdediging en de Utrechtse gilden.

Jeroen Wielaert:  Stadsrechten, dat was destijds een moderniteit waarover nog niet beslist werd in Den Haag, René de Kam. Het was een aangelegenheid van, natuurlijk, de geestelijkheid en de Duitse keizer, Hendrik V.

René de Kam:  Ja. Wij, Utrecht, hoorden toen bij het Duitse Keizerrijk, dus zodoende was de keizer het allerhoogste gezag. De keizer had de landsheerlijke macht, zoals het mooi heet, voor wat betreft Utrecht en voor, wat je zou kunnen zeggen, het hele gebied van de provincie Utrecht zelfs, nog iets groter, overgedragen aan een bisschop. In de hiërarchie had je de keizer, dan de bisschop. Die was ook bisschop van een heel groot bisdom, bisdom Utrecht. Dat was bijna zo groot als heel Nederland, op Limburg en Brabant na. Maar hij had ook een gebied waar de landsheer de macht in handen had. Die twee, zou je kunnen zeggen, gingen over, in dit geval, het geven van stadsrechten. Eigenlijk zal het eerst de bisschop zijn geweest, Godebald, die dat stadsrecht heeft verleend en dat is in juni 1122 bevestigd, na een conflict. Er is een toestand geweest. Daar weten we niet het fijne van, maar het lijkt erop dat er een
machtsstrijd is geweest tussen bisschopaanhangers en stedelingen die meer de aanhangers van de keizer waren. Utrecht heeft toen het stadsrecht gekregen.

JW:  Dat was wel nodig ook, want deze gemeente was inmiddels fors uit de kluiten gewassen. We hadden het er al over in deel één. Een centrum van kennis en cultuur, maar ook een economische macht, die verdiende die rechten. Wat betekende dat vervolgens?

RdK: Die rechten hadden allerlei kanten. Het belangrijke daarvan en die is voor nu heel belangrijk, het recht op het aanleggen van een verdedigingslinie, een stadsverdediging. Er waren ook andere rechten. Je had bepaalde tolvrijheden als inwoner, als burger van Utrecht en er waren nog meer voordelen. Als burger kon je ook, als je ergens anders in de problemen zat, dan werd je gesteund door je stad. In ons verhaal, wat we nu aan het vertellen zijn, is natuurlijk de aanleg van die stadsverdediging het allerbelangrijkste. Je mocht je verdedigen. In feite is Utrecht – op Stavoren en Muiden na, maar van Stavoren weten we al helemaal niks meer, vandaag de dag, in Friesland ergens – de eerste stad die dat mag doen. Dus we zijn eigenlijk de eerste stad die én stadsrecht krijgen én dat recht om die stadsverdediging aan te leggen.

JW:  Bevestiging van een status?

RdK:  Absoluut. Het is ook een status die in die tijd ongehoord is, eigenlijk, in de Nederlanden, want Utrecht is groot, is machtig, is een bestuurlijk centrum, is een belangrijk handelscentrum en het is ook heel fijn dat je dat kunt verdedigen. Je krijgt dus ook een status. Je wordt ineens burger van een stad met rechten die daarbij horen en plichten trouwens ook.

JW: En de trots die je voelt.

RdK: En de trots, ja. Absoluut. Zeker.

JW: Mensen moeten echt fier zijn geweest.

RdK:  Ja, dat denk ik wel. Utrecht was een mondaine nederzetting. Het werd een mondaine stad. Er waren hier jaarmarkten, er waren hier allerlei markten, er kwamen hier schepen van alle windstreken, er kwamen hier handelaren. Je zult hier op veel dagen in het jaar in dat Utrecht van 1122 en daarna, maar ook al daarvoor allerlei talen hebben gehoord: noordelijke talen, oostelijke talen, Duitsachtig, van alles.

JW: Één en al diversiteit.

RdK:  Ja, absoluut. Het was een metropool, zo zou je het echt wel kunnen noemen.

JW: Die trok natuurlijk ook gespuis aan. Vikingen hadden we al gehad. Er moest dus verdediging komen. We staan bij de Nobeldwarsstraat, zo schuins van de Schouwburg van Dudok vandaan, Singel in onze rug, naar het laatste nog zichtbare stuk ommuring te kijken.

RdK: Ja. Hier heb je een doorkijkje van Singel die waarschijnlijk vrijwel direct gegraven is na 1122 of zelfs, sterker nog, ze waren er misschien al mee bezig. Je graaft een gracht. De aarde die daaruit komt, daar werp je een wal mee op en op die wal bouw je een muur. In die tijd nog van tufsteen, want we hadden de baksteen nog niet opnieuw uitgevonden.

JW:  Tufsteen, waar kwam dat dan vandaan?

RdK: Tufsteen was een vulkanische steen, heel poreus, maar wel heel sterk, goed te bewerken, relatief licht. Maar dat moest je dan wel uit de Eifel halen, dus reken maar… Er ging misschien 3 of 4 kub van op een schip, misschien meer, maar wat een enorm karwei moet dat geweest zijn om die tufsteen hierheen te halen.

JW: Enorme transporten, over de Rijn.

RdK: Ja, enorme transporten, over de Rijn. Die werden hier gelost en daar bouwden ze hier torens en muren mee.

JW: ‘Ze’, wie waren dat?

RdK: Dat waren natuurlijk de Utrechtse burgers.

JW: Met hoeveel?

RdK: Niet super veel. We waren misschien in die tijd met 3000, 4000 man. We hadden in die tijd ook al een soort van dienstplicht, de Landwehr. Dat betekende dat je opgeroepen kon worden om het land te verdedigen, maar het betekende ook vaak dat je opgeroepen kon worden voor grote infrastructurele werken. Dan moet je eens nadenken wat dat betekent als je een stad mag aanleggen, in 1122, van 132 hectare, met een omvang van 5 kilometer. Waarvan je wel gebruik kunt maken van een paar rivierlopen, dus in het noorden de Vecht en in het zuiden een deeltje van de Vecht en wat van de Rijn. Maar de stukken Singel die je hier ziet, zijn toen allemaal gegraven door mensen met een houten schepje waar, pak hem beet, twee liter grond op kan. Dat doe je dan in een mand of in een kruiwagen. Die gaat dan weer in een kar, maar die moet dan weer verderop gestort worden. Zo hebben ze in die tijd tienduizenden – ik heb het berekend – misschien wel meer dan honderdduizend kubieke meter verplaatst. Dat is een enorm infrastructureel werk, waar we vandaag de dag, ondanks onze snelwegen en wat we ook allemaal doen, nog steeds met een grote bewondering naar zouden moeten kijken. Naar wat ze toen, met de middelen van toen, in een vrij rap tempo voor elkaar hebben gekregen.

JW: Hoe lang heeft het geduurd dan, het gegraaf in die Singel?

RdK: We weten dat natuurlijk niet 100% zeker, maar we gaan er eigenlijk vanuit dat het in een paar jaar helemaal rondom de stad was. Op een gegeven moment gaat het vanzelf volstromen met grondwater en dingen, dus je zult het eerst moeten afdammen. We weten uit latere tijden, dat weet ik uit bronnen die ik heb gelezen, dat ze voortdurend dingen moeten afdammen als ze een nieuwe muur willen bouwen. Want je moet metselen en metselen met vocht gaat niet. Maar ook als je het uit wilt diepen, zul je onder het grondwaterpeil moeten graven. Dat gaat niet, dus je zult moeten gaan afdammen. Dat is echt een waanzinnig karwei geweest, ja.

JW: Eerst is er dan die Singel en dan die ommuring.

RdK: Ja. Die eerste ommuring bestond dus uit tufsteen, dat vinden we ook nog een beetje bij onze Utrechtse kerken. We stonden eerder bij de Pieterskerk, daar kun je het nog zien. Rond 1200 wordt hier door de cisterciënzers, onder andere, de monniken het baksteen bakken geherintroduceerd. De Romeinen konden het al. Daarna zijn we het vergeten. Een baksteen maak je natuurlijk van klei en klei zie je rondom Utrecht in super grote hoeveelheden aanwezig.

JW: Het was dus voordeliger om dat materiaal te nemen?

RdK: Ja, want je hoefde dus niet die super lange reis te maken. Het waren vervoerskosten en waarschijnlijk ook veel tolkosten die het scheelde en je kon het gewoon hier in de buurt maken. Je moest er wel tijd voor nemen. Het fabriceren van een baksteen kost al gauw een maand of zes, zeven. Je moest de klei winnen, goed kneden, dan moest je hem vormen, dan moest dat enigszins drogen en vervolgens ging je het bakken. Dat duurde dus wel een tijdje, voordat je ze had. Maar als je ze dan had, kon je daar prachtig mee bouwen, natuurlijk. Wat je eigenlijk in Utrecht ziet, is: pak hem beet van 1122 tot 1200 gebruiken we tufsteen. Rond 1200 worden de bakstenen gebruikt die zo groot zijn als de tufstenen in die tijd, zodat je het om en om door elkaar heen kunt gebruiken. En pak hem beet, rond 1250 zijn de bakstenen relatief nog groot. Je kunt de ouderdom van een baksteen in Utrecht aflezen, overal, maar in Utrecht kun je dat heel mooi zien aan de grootte.

Rond 1250 gaan we baksteen echt als een eigen bouwmateriaal zien. Daar kijk je eigenlijk nog naar een deel van de muur van rond die periode, alleen er is iets geks met deze muur. Je moet bij deze muur de wal waar die in staat, weg denken. Hij was ongeveer, alles bij elkaar, tien meter hoog. Wat nu de rechter bovenkant is, is het loopvlak van de weergang waar de soldaten en de wakers op stonden. De voorkant, de muur, daarom is hij ook zo brokkelig, de schildmuur, zoals het mooi heet, dus de muur die ervoor stond, is verdwenen. Die heeft Zocher laten slopen, want hij wilde graag...

JW: Zocher?

RdK: Ja, in de negentiende eeuw, toen dit park werd aangelegd.

JW: De naamgever van het park.

RdK: Yes, de landschapsarchitect, laat maar zeggen. Wat je hier ziet, zijn de bogen waarop de weergang zat. Daar liep je op en daarvoor zat dan die muur. In de Middeleeuwen was die zo’n tien meter hoog, want hoog was belangrijk. Je keek van tien meter hoogte, een rechte muur. Het liefst had je nog een klein stukje, want nu is het opgeschoven, een klein stukje land, waar je dan het liefst doornstruiken of andere vreselijke planten… zodat je er zo moeilijk mogelijk bij kon komen. Deze bakstenen, dat zie je ook zelf, die zijn vrij groot, ik schat zo dertiende eeuws, die hebben dus echt ongelooflijk veel meegemaakt van de ommuurde stad. Als die stenen zouden kunnen spreken, zouden ze je kunnen vertellen over belegeringen, over waakdiensten, over alles en nog wat.

JW: En ook over toenemende modernisering van het geschut, waardoor die muren ook hoger moesten worden.

RdK:  Ja, precies. Eigenlijk is de wapenwedloop al zo oud als de mens is.

JW: Altijd mens tegen mens.

RdK: Altijd mens tegen mens en de mens is inventief, dus vindt altijd nieuwe wapens uit. Dus wil je je goed kunnen blijven verdedigen, dat gaat natuurlijk door tot de dag van vandaag, zul je voortdurend op de hoogte moeten zijn van wat de mogelijke vijand aan het bekokstoven is en je daar tegen gaan wapenen en verdedigen. Dat zie je ook terug in de geschiedenis van de ommuurde stad van Utrecht. Dus die tufstenen muren met die hoge, vierkante torens – de Smeetoren is daar een mooi voorbeeld van – die waren eigenlijk gericht op de oorlogsvoering van dat moment. Dan had je het over pijl en boog, kruisboog, op een gegeven moment, speren, zwaarden. Dus die muren waren erop gericht dat als het iemand lukte om over die Singel heen te komen, over dat water heen te komen, dan schoot je met pijl en boog en je gooide van alles op zijn kop.

Op een gegeven bedenken ze een nieuw wapen. Dat is bijvoorbeeld de blijde, een enorm groot werptoestel, de slingerblijde. Die werpt een kogel. Je doet er een soort grote natuurstenen kogel in, loodzwaar, met een tegengewicht en dan laat je dat in één keer los en dan zwengelt die kogel zo naar die muur. Dat is eigenlijk, als je het sec bekijkt, een soort vroege voorloper van de kanonskogel. Zo’n kogel, als die een muur raakt, zeker een vierkante muur, dan richt die de meeste schade aan. Dus wat je ziet bij de eerste bakstenen torens in Utrecht, dus na die vierkante torens, die worden rond. Waarom? Dan heb je veel meer kans dat zo’n kogel van zo’n blijde een steen afschampt en dus niet volop zijn doel raakt. Dat is één van de eerste moderniseringen die je ziet. Zo kun je in de loop der eeuwen… We hebben een Utrechtse muur gehad tussen 1122 en 1830, 1850. De laatste paar eeuwen zijn er weinig moderniseringen doorgevoerd. Maar ga je tot midden zestiende eeuw, dan zul je zien dat er een continue vernieuwing bezig is, niet alleen van onderhoud, maar ook voortdurend aanpassen aan de manier van oorlog voeren aan de nieuwste wapens.

JW: Vrede was van het grootste belang voor de bevolking binnen die ommuurde stad, waar inmiddels ook een heel nieuw soort burgerij, een nieuw soort handelselite aan de macht was gekomen.

RdK: Ja. Toen we in 1122 stadsrechten kregen, was er eigenlijk een bovenlaag, de patriciërs, rijke handelaren, die eigenlijk de macht in handen kregen. Je hebt natuurlijk altijd en overal hiërarchie en je hebt verschillen tussen arm en rijk, maar in Utrecht was dat ook heel expliciet. Dan zie je dat er een middengroep gaat opkomen in de twaalfde en dertiende eeuw, de ambachtsmensen. Die willen op een gegeven moment natuurlijk ook invloed op dat stadsbestuur hebben. Die weten het zo ver te krijgen dat ze in 1196… Er wordt een raad gesticht, maar dat is niet genoeg. En uiteindelijk, na een paar mislukte pogingen, weten de gilden - dat waren die ambachtslieden, dat waren die handelaren - met elkaar verenigd in beroepsgroepen.

En de gilden weten de macht over te nemen in 1304, dankzij een heel uitgekiend politiek spel. Dat is ook niet anders vandaag de dag: als je de macht over wil nemen of over hebt genomen, is één van de eerste dingen die je gaat doen, zorgen dat je de militaire macht ook naar je toetrekt. Wat deden de gilden dus in 1304? Ze zorgen al heel snel dat ze van grote invloed… Ze trokken de invloed van de stadsbewaking en het stadsleger naar zich toe. Ze namen de militaire taken over. Het interessant is alleen dat we binnen die ommuurde stad al vanaf 1304, zeker daarvoor, maar ook na die 1304 altijd verschillende groepen hebben gehad die om de macht streden.

JW:  Dan gaan we toch even weer naar het centrum. 

Over ander water komen we uit te kijken. We komen langs De Oudegracht van boven de Stadhuisbrug, essentieel knooppunt in de Middeleeuwen.

RdK: Ja. Je hoort het aan het geluid: we staan hier in het centrum van de stad. Dit was eigenlijk ook wel de meest belangrijke plek, een lange tijd, van de stad.

JW: Dit geroezemoes moet je gehoord hebben in de Middeleeuwen.

RdK: Altijd. Dit was een hele belangrijke plek, omdat, zeker vanaf 1343, toen had je hier, wat nu het Stadhuis is, daar was het Schepenhuis, daar zaten de schepenen, de rechters en bestuurders van de stad. Hier, even verderop, op dat blauwige huis, hier links, dat was het Schoonhuis, daar zat de Raad. In die tijd – we hebben het er al eerder over gehad – was altijd ook een interne machtsstrijd bezig. Je had altijd twee partijen in de stad die om de macht vochten. En degene die de plaats, dus de Stadhuisbrug, in kon nemen tijdens één van de vele machtsgrepen had eigenlijk gewonnen, want dan had je het centrum van de macht in handen. Er is laatst onderzoek geweest, iemand is erop gepromoveerd. Die heeft uitgezocht dat alleen al tussen 1400 en 1430 er 14 machtsgrepen zijn geweest, dus gemiddeld elke 2 jaar.

JW: Hoe ging dat dan? Met woordenstrijd of toch ook met de vuist en ander wapentuig?

RdK: Ja, met wapens, zwaarden, bijlen. Dat ging er ruig aan toe. Er vielen ook regelmatig doden bij en gewonden. Wat had je nodig om zo’n machtsstrijd uiteindelijk te winnen? Ten eerste moest je het goed voorbereiden, je moest steun hebben in de stad en je moest steun hebben van buiten de stad, die mee kwamen vechten. Als je dat allemaal goed had georganiseerd, maakte je een kans dat het lukte. Van die 14 machtsgrepen tussen 1400 en 1430 zijn er 10 mislukt. Dat zegt al wel wat, dat het niet zo eenvoudig was, maar het zegt aan de andere kant: het legitieme gebruik van geweld om je politieke doel te bereiken, in die Late Middeleeuwen, was heel gewoon. Het gebruik van geweld werd als heel normaal gezien. Wat je dus ook heel vaak ziet, is dat de winnende partij de verliezende partij er voortdurend uit gooit. Dat betekent dat voor die machtsstrijd zelf die ommuring helemaal geen betekenis had en de ommuring van de stad eigenlijk alleen maar bescherming bood aan de machtigste
partij op dat moment, want de anderen werden eruit gegooid.

Als Utrechter had je dus wel allerlei verantwoordelijkheden, die gilden hadden verantwoordelijkheden. Je moest eens in de veertien dagen helpen, een nachtdienst draaien, om die stad te bewaken, dus je was heel actief betrokken bij de beveiliging van de stad. Elke nacht waren er tussen de 40 en de 100 mensen actief bij de beveiliging van de stad. Dan hebben we het niet alleen over veilig van binnen naar buiten, maar ook over het in de gaten houden dat er geen stadsbrand ergens uitbreekt.

Dan was er nog een ander ding en dat vind ik zelf heel fascinerend ook, dat is dat alle gildeleden ook nog eens lid moesten zijn, verplicht, dienstplicht, van het stadsleger. Het ene moment sta je je schoenen te lappen en dan hoor je de waakklok in de Buurtoren en dan moet je als een speer je wapens en je harnas bij elkaar graaien. En dan moest je hier naar de plaats, naar de Stadhuisbrug en daar verzamelde je onder de banieren van je gilde. Vervolgens was er een vaste volgorde waarin, in tijden van oorlog, als het echt grootschalig was, drie bataljons optrokken, de stad uit gingen. En dan zat jij dus onder jouw banier – stel dat jij die schoenmaker bent, onder de banier van de schoenmakers – en dan ging je op karren in een speciale volgorde.

En daar deden ook nog de mensen aan mee, want dat hebben we nog niet zo heel erg besproken, maar het gebied wat bij de stad hoorde, was groter. We hadden ook nog buiten de muren een deel wat bij de stad hoorde, de stadsvrijheid. Daar hoorde bijvoorbeeld Pellekussen bij, dat zegt je niet zo veel meer, maar ook de mensen uit de Bemuurde Weerd, de Tolsteegers, de Absteders, dat kennen we allemaal wel. Die mensen woonden in de stadsvrijheid. Die mochten dus, in gevaar van nood, vluchten binnen de muren, maar moesten ook meedoen aan de bewaking van de stad. Zij bewaakten dan het buitengebied en schreeuwden dan vanaf het buitengebied naar de torens om te horen of iedereen wel wakker was, dus: “Ben je al wakker?!” en dan moest zo’n gildelid zeggen “Ja, ik ben wakker!” Dat moesten ze door de nacht doen, maar als het leger bij elkaar moest komen, als er strijd moest worden geleverd, dan deden zij ook mee.

We hadden nog een elitegroep, dat was de schutterij, van 400, 500 man. Dat waren ook gildeleden. Die waren, laat maar zeggen, de professionals, die waren echt bezig met soldaat zijn. Als het leger er dus op uittrok met drie bataljons, moet je je voorstellen, met al die vaandels. Het kon om duizenden mensen gaan, in een bepaalde volgorde, met het wapen van Sint-Maarten, de vaandel van Sint-Maarten, de stadsvaandel voorop. Zo trok het dan met karren, ruiters, misschien ook nog wel voetvolk erop uit. Eerst werd dan hier verzameld. Het was gevaarlijk. Er zijn heel veel doden en mensen gesneuveld, zwaar gewond geraakt. Het was niet zo maar voor de lol.

JW: Laten we tot slot van dit deel twee nog even fietsen naar zo’n toren die er niet meer is.

RdK: Yes, goed idee.

JW: “In het jaar 1145, in het zevende regeringsjaar van koning Koenraad en het zesde van bisschop Herbert heeft prefect Alferus dit bouwwerk tot stand gebracht, tot verdediging van zijn burgerij en tot eer van de stad Utrecht. Amen.” Zo staat het in de Nederlandse vertaling van een oorspronkelijk Latijnse tekst op een bord vlakbij wat er nog maar over is van de Smeetoren, hoek Geertebolwerk, Lange Smeestraat, vierkante verbeelding in zwart steen, want vierkant, dat was die.

RdK: Ja. Als één van de weinige torens van de allereerste stadsverdediging van Utrecht heeft de Smeetoren alles overleefd, tot Zocher aan toe, dus tot de negentiende eeuw toen het werd gesloopt. De Smeetoren vinden we terug op schilderijen uit de zeventiende en achttiende eeuw en daardoor weten we ook een beetje hoe die eruit heeft gezien. We gaan er nu vanuit dat we waarschijnlijk zo’n twaalf tot dertien van die torens hebben gehad in de stadsverdediging van de twaalfde eeuw. Het grappige is, dat zie je ook bij de Smeetoren terug, is dat een deel van die vierkante torens waarschijnlijk ook gewoon de poorten van de stad waren, dus de Catharijnepoort, de Wittevrouwenpoort, de twee Tolsteegpoorten en waarschijnlijk ook de Weerdpoort, die waren van origine gewoon een vierkante toren.

We weten bijvoorbeeld bij de Smeetoren dat één iemand daar verantwoordelijk was, een bode, om daar in de koudere periode te zorgen dat er elke nacht een goed vuur brandde, dat er kaarslicht brandde. Dat werd vaak wel weer door de stad geleverd. In die tijd, als we het nou over de veertiende, vijftiende eeuw hebben, dan moet je dus echt bedenken dat er nog lang geen stadsverlichting was, dus het was pikkedonker in de stad. Er is een heel erg mooi verhaal in een kroniek van Johannes de Beke. Die kroniek zal waarschijnlijk door een Utrechter geschreven zijn, althans de Nederlandse versie, rond 1390. En hij vertelt een verhaal van 1274 waarin de wakers in een donkere nacht staan te waken op de muren van Utrecht, de Smeetoren, de muren hier. Ineens horen ze in het donker een hels kabaal. Ze weten niet wat het is en ze raken in paniek. “Het komt steeds dichterbij. Wat is dit?” In die tijd deden
verhalen de ronde over het steppevolk, de Tataren en als die eraan kwamen, nou, berg je maar.

JW: Rennen!

RdK: Dat was het ergste van het ergste. Ze raken gewoon in paniek en ze gaan de andere burgers wakker maken van: “Pak je wapens! Het gaat helemaal mis!” Uiteindelijk komen alle burgers die muren op en dan staan ze bovenop die muren en dat volk daar beneden komt dichterbij, dichterbij en dat staat op een gegeven moment stil en dan wordt het stil… Dan is het middenin de nacht, pikkedonker, niemand kan goed zien wat het is. Dan vraagt één van die Utrechters: “Wie ben je en wat kom je doen?!” Wat blijkt? Het waren de Kennemers, de Kennemerboeren kwamen naar Utrecht, want die wilden revolutie. Die hadden rond Amsterdam al heel veel patriciërs en adel uit hun huizen gezet en ze vonden dat de Utrechters ook die revolutie moesten doen. Moet je je voorstellen hoe dat gegaan is in die nacht. Ik vind dat echt zo’n waanzinnig mooi beeld over van die wakende wakers in een donkere nacht.

JW: Vanaf dat oorspronkelijke bouwjaar, 1145, heeft die het dus ruim 7 eeuwen volgehouden. Ze hebben hem gesloopt. Niet doen.

RdK: Nee.

JW: Dom.

RdK: Het is heel dom. Ik snap het in die tijd wel, want ze wilden licht en lucht, maar dat zou 50, 60 jaar later waarschijnlijk niet eens meer gebeurd zijn. Asch van Wijck, de burgemeester, die Zocher de opdracht gaf, was zelf historicus. Hij heeft prachtige boeken geschreven. We waren echt het Carcassonne van het noorden en de oudste stadsverdediging met dit soort onderdelen nog die al 700 jaar oud waren, zoals de Smeetoren. Als we dat nu hadden… We hebben de Dom en we hebben de Oudegracht, maar als we dit ook nog hadden, waren we natuurlijk helemaal de parel van het noorden. 

Aflevering 3

Transcript podcast De ommuurde stad – Aflevering 3: Belegering

Voor de tentoonstelling De ommuurde stad (2020) trekt conservator stadsgeschiedenis René de Kam (RdK) er met oud-NOS verslaggever Jeroen Wielaert (JW) op uit om een zestal podcastafleveringen te maken over bijzondere, historische plekken in de stad Utrecht en daarbuiten. In deze aflevering praten zij over de belegering van Utrecht in de 14e eeuw, de ontwikkeling van de Utrechtse stadsverdediging en Middeleeuwse oorlogsvoering.

Jeroen Wielaert: Rechts het groene water van de Singel, links voor ons het oude gebouw van Staffhorst, locatie van de Utrechter, stadsbrasserie en rechts voor ons het gebouw van TivoliVredenburg. René de Kam, daar middenin stond ook een typisch gebouw.

René de Kam: Ja. Precies daartussenin stond de Catharijnepoort en dat was één van de vier toegangen naar de stad, vanuit het westen. Hij werd ook wel de Hollandse Poort genoemd, omdat die aan de Hollandse zijde zat. Dat was, zeker in de Late Middeleeuwen, verreweg de grootste poort van Utrecht. Een grote, stevige stadspoort met de gevangenis erin met de geweldige naam Het Paradijs. In oude bronnen kom je dan ook nog wel regelmatig die naam tegen, Het Paradijs.

JW: Was het volkshumor?

RdK: Ik denk het wel, ja. Het was niet zo best als je op Het Paradijs lag. Er waren, grappig genoeg, ook... In de Tolsteegpoort was ook een gevangenis, dus er waren meerdere stedelijke gevangenissen. En ik weet van een brute overval van de Utrechters op Naarden en toen hebben ze gewoon 140 mensen uit Naarden meegenomen, hier in Het Paradijs gegooid, wachtend op losgeld. Dus je kon beter niet hier in Het Paradijs zitten.

JW: Catharijnepoort, onderdeel van die muur die ook eens beproefd moest worden in al zijn hoogte. Dat gebeurde in 1345 voor het eerst echt hevig, toen Utrecht het mikpunt was van andere machten.

RdK: Ja. 1345, je zou het bijna de lakmoesproef kunnen noemen van de Utrechtse stadsverdediging, die dan inmiddels al 200 jaar oud is en er is al enorm veel aan vermetseld en verbouwd en gedaan. Maar in 1345, 8 juni, om precies te zijn, komt hier graaf Willem IV met 30.000 man en een heleboel hoge edelen naar de stad. Hij heeft ook nog een paar belangrijke, grote belegeringswerktuigen meegenomen, slingerblijdes, waarmee je echt zware stenen naar een stad kon werpen, variërend van 30 tot 150 kilo.

JW: Hoe veel had hij er bij zich?

RdK: Hij had er 13 bij zich, maar liefst. Hij had het echt waanzinnig goed voorbereid, want die dingen waren al over Nederland had hij ze gehaald. Die waren vervolgens per schip uit Dordrecht hierheen gehaald. Ze waren bij Meerndijk, bij de Hollandsche IJssel, richting de Meern, aan land gegaan, met karren. En dan hier, voor de stad, werden die immense apparaten, die echt wel een meter of zestien, zeventien hoog waren, in elkaar gezet.

JW: Een hele organisatie. Er ging dus al wat aan vooraf, aan die belegering.

RdK: Ja. Die belegering was echt een enorme organisatie. Denk alleen maar aan als je hier 30.000 man, met het idee dat je er toch minstens een paar dagen – het werden zelfs 2 maanden, bijna – komt te liggen. Je moet voeding, je moet water, je moet iets hebben waar ze in kunnen slapen. 30.000 man is in die tijd echt een enorme hoeveelheid. Je moet het ook nog eens rekruteren. Dat was echt een enorme voorbereiding.

JW: Inzet van de strijd?

RdK: De inzet van de strijd gaat eigenlijk om de macht in het Sticht, lees: Utrecht. Het Sticht is eigenlijk een klein landje, hier in het midden van het huidige Nederland. Je kunt het bijna vergelijken met de provincie Utrecht. Je had ook nog het Oversticht, dat hoorde erbij, dat waren Overijssel, Drenthe en een groot deel van Groningen. Degene die daar de landheer van was, dat hebben we eerder besproken, dat was de Utrechtse bisschop.

Maar de graaf van Holland en ook de hertog, eerst de graaf en daarna de hertog van Gelre, zijn erop uit om die macht naar zich toe te schuiven. Om dat landje in feite in te pikken. Met name de graaf van Holland weet het spel zo te spelen dat hij er eigenlijk voor zorgt: ‘Ik ga dat niet met geweld innemen, maar ik zorg er gewoon voor dat de bisschop die op die bisschopsstoel komt elke keer mijn marionet is. Dan trek ik alleen maar aan de touwtjes en doet hij wat ik wil, dan heb ik het voor elkaar, dus hoeven we er verder ook niet moeilijk over te doen.’ Dat was eigenlijk de inzet van het spel, want dat ging eigenlijk heel erg goed. Er was hier lange tijd een bisschop geweest, Jan van Diest, zelfs daarvoor, die precies deed wat die graaf wilde. Geen enkel probleem. Na veel gedoe had hij ook voor elkaar gekregen dat Jan van Arkel bisschop was geworden. Hij was er zelfs helemaal voor naar Avignon gegaan, waar de paus op dat moment was.

JW: Een tegenpaus, hè?

RdK: Een tegenpaus, ja, precies. Hij had het voor elkaar gekregen dat Jan van Arkel werd benoemd. Maar Jan van Arkel ontpopte zich al heel snel als iemand die gewoon eigen koers wilde varen en vond daar wel bondgenoten in de stad. We hebben er eerder al over gehad dat er in de stad ook altijd twee machtspartijen waren, dus Jan van Arkel vond één van die twee partijen aan zijn zijde en de geestelijkheid voor een groot deel ook. Ze zeiden: ‘Weet je wat? We gaan proberen om onder dat juk van Holland uit te komen. We zijn niet langer meer die marionet.’ Het eerste wat ze deden waren de Utrechters die ze niet vertrouwden, die te veel op de hand van de graaf van Holland waren, de stad uit gooien. Dat waren zo’n 400, 500 mensen. Die noemden ze, in die tijd, de Gunterlingen. Die werden dus de stad uit gegooid.

JW: Naar wie?

RdK: Dat zullen wel weer familienamen zijn geweest. Je had de Lichtenbergers en de Gunterlingen. Dat was waarschijnlijk een belangrijke familie waarnaar het vernoemd was. Wat deden de Gunterlingen? Zij waren ook niet op hun achterhoofd gevallen. Die ging natuurlijke directement naar de graaf van Holland, naar Willem de IV en zeiden: “We zijn de stad uitgegooid. We waren op jouw hand. We wilden je helpen en nu...” Dat kon die Willem natuurlijk niet over zijn kant laten gaan, dus toen is hij gaan beginnen met het voorbereiden van die belegering. Met als doel in feite weer de Utrechtknechten, dus in feite zijn medestanders, de Utrechters die pro-Hollanders waren weer terug in de stad. Degenen die niet pro-Hollanders waren in feite laten inbinden. En Jan van Arkel, de bisschop, moest gewoon weer luisteren naar wat de graaf vond wat hij moest doen. Dat was de inzet, machtspolitiek.

JW: Even vaststellen wat er dan gebeurt. Op het moment dat die belegering begint, ontstaat een nieuw soort solidariteit binnen de muren, waar het al een paar eeuwen inwendige conflicten was, met die Van Arkel, de bisschop, erbij?

RdK: Het grappige was dat die bisschop, volgens mij, iedereen… Dat is een beetje een mysterieus iets, maar waarschijnlijk hebben de Lichtenbergers, waar dus ook Jan van Arkel als bisschop aan die kant stond, de situatie een beetje onderschat van: ‘Die graaf gaat de belegering niet doen.’ Want Jan van Arkel was, om allerlei redenen, naar Grenoble afgereisd. Dus op het moment dat hier dat leger voor de poorten van de stad verscheen, was zijn broer hier wel degene die de macht uitoefende. Maar de bisschop zelf was in Grenoble, dus er kon niet onderhandeld worden. Het lijkt erop dat iedereen heeft onderschat wat de gevolgen van die verbanning van die 500, 600 mensen waren. Er zijn gelijk koeriers gestuurd naar Grenoble, maar ja, zelfs als je het snelste paard hebt, duurt het een paar dagen. En dan moet je nog zo’n bisschop inlichten en voordat hij hier is, daar gaan weken overheen.

Dat is ook precies wat er gebeurd is, alleen ik denk dat de graaf zelf dacht: ‘Ik neem die stad wel snel in met een overmacht van 30.000 man,’ in een tijd dat er, pak hem beet, nog maar 10.000 mensen in Utrecht woonden, dus hoe veel mensen kunnen er op die muren gestaan hebben? 5.000, 6.000 max, maar waarschijnlijk minder. Dan kom je hier met 30.000 man, in een tijd waarvan we ook lang hebben gedacht, maar daar ben ik nu absoluut van overtuigd, dat dat niet meer zo is. Maar misschien dachten ze nog wel dat er zwakke schakels waren in de Utrechtse stadsverdediging, want ze waren eigenlijk nog hier en daar van alles aan het bouwen. Hij was nog helemaal niet volmaakt.

JW: De Catharijnepoort staat er wel?

RdK: De Catharijnepoort staat er. De muren staan er ook.

JW: En die proberen ze ook te rammen met van die enorme beuken?

RdK: Ja. Ze nemen dus naast die slingerblijdes allerlei ander geschut mee en twee of drie hele grote stormrammen. In die tijd zullen dat waarschijnlijk een soort van op wielen zijnde wagens geweest. Iemand die The Lord of The Rings heeft gezien, in the Battle of Helm’s Deep, daar hebben ze ook zo’n ding met zo’n slinger. Dan proberen ze die poortdeuren in te rammen. We staan natuurlijk nu bovenop die Singel. Daar had je toen ook een brug, alleen waarschijnlijk nog geen ophaalbrug ertussen. Eerst moest je dan door de voorpoort zien te komen en dan moest je naar de hoofdpoort.

JW: Er was een voorpoort?

RdK: Er was ook nog een voorpoort, ja. Dan stonden natuurlijk de boogschutters, hier op de muren, tien meter hoog, nog iets hoger zelfs bij de poort en de torens. Ze probeerden natuurlijk niet alleen iedereen te raken, maar ook dat ding in de fik te schieten. Het was natuurlijk wel echt heel complex. Dat is één van de dingen, denk ik, die Willem IV al snel begon te beseffen: Utrecht had een goede stadsverdediging. Utrecht had ook zijn zaakjes goed voorbereid. Utrecht stond niet alleen met zijn boogschutters op de muren, maar maakte zelf ook blijdes en die schoten dus vanuit de stad ook naar de Hollanders.

JW: Waar stonden die dan, die blijdes?

RdK: Die zullen, denk ik, op wat open plekken… In 1345 is de stad nog niet bomvol gebouwd, dus met name… Waar we nu staan, bij het Catharijneveld, kunnen die dingen hebben gestaan. Je wilt ze natuurlijk zo dicht mogelijk bij je stadsmuur hebben, want ze vliegen nou ook weer niet honderden meters. We hebben een kroniek van Johannes de Beke, waar dat heel mooi in beschreven wordt. Hij beschrijft daarin duidelijk dat de Utrechters dus ook allemaal van dit soort apparaten maakten om de vijand te bestoken.

JW: Een kroniek, een soort stadsverslaggeving uit die tijd?

RdK: Ja, Middeleeuws...

JW: Is dat spannend? Gaat dat gepaard met de gevoelens in de stad, mogelijk angst dan wel dapperheid en moed?

RdK: Het interessante van kronieken en dat is natuurlijk met alles wat je leest en daar moet je je als historicus natuurlijk ook altijd goed bewust van zijn, is: wie heeft die kroniek geschreven? In het geval van Utrecht is het waarschijnlijk rond 1390 geschreven, niet door Johannes de Beke zelf alles, die heeft het namelijk in het Latijns geschreven. Er is een Nederlandse vertaling en daar is ook een uitbreiding van de geschiedenis bij gekomen. Die vertaling is waarschijnlijk geschreven door een Utrechter. Dat moet je je wel realiseren als je dit leest. Utrechters worden misschien heel dapper en brave afgeschilderd. Dat moet je misschien licht met een korreltje zout nemen. Aan de andere kant is wat hij beschrijft wel heel aannemelijk.

Wat ik zelf heel interessant vond, dat heb ik eigenlijk pas deze herfst ontdekt tijdens het onderzoek, is dat er ook nog een ander wapen staat, wat Beke noemt, een ribaude. Ik heb dat vaker gelezen, want ik heb dit stuk vaker gelezen. Ik heb altijd gedacht dat het een kleiner werptoestel was of zo. Maar nu had ik één of ander Engels boek wat helemaal inging op een soort verklaring van wapens, een soort lexicon voor wapens en wat blijkt? Een ribaude is het allervroegste vuurwapen wat er is. Dat past ook heel mooi bij die Willem IV, want hij was een rauwdouwer, een oorlogsvoerder, maar ook een modern vorst. Hij had dus een leger bij zich wat niet alleen groot was, maar hij had dus de allermodernste wapens meegenomen. Die Utrechters hebben in 1345 waarschijnlijk van hun leven nog nooit een vuurwapen gezien, laat staan gehoord. Dat is natuurlijk vooral bij een vuurwapen, in die tijd: de schade zal niet groot zijn geweest, de kogels waren niet groot, vergeleken bij de blijde of de latere kanonnen. Maar die dingen maken natuurlijk een onheilspellende knal en als je dat nog nooit van je leven hebt gehoord, denk je: “Wat hebben zij bij zich?! Huh? Gaat dat wel goed?”

JW: Intimiderend.

RdK: Ja, intimiderend. Tegelijkertijd is het feit dat daar het eerste vuurwapen, in 1345, wordt meegenomen naar een slagveld, naar een battle, naar een belegering een heel mooi… Dat is het beginpunt waarin vuurwapens hun entree doen, hier in Utrecht. Dat zal op den duur, dat duurt nog wel even 150 jaar, de gehele stadsverdediging op de schop doen gaan.

JW: Zijn er ook precieze namen van aanvoerders van binnen in Utrecht bekend?

RdK: Nee. We weten dus dat de broer van de bisschop, Jan van Arkel, hier wel het opperbevel waarschijnlijk had. Het grappige is dat zijn broer, een andere broer, mogelijk bij de belegeraars zat. Want Beke beschrijft precies welke, ook Stichtse, dus Utrechtse, edelen aan de kant van Willem stonden en daar zit ook een Van Arkel bij. Dus het zou kunnen dat hij erbij zat, maar we hebben niet echt precieze verslagen van 1345 van wat daar nou precies door wie is gebeurd. Je kunt wel afleiden uit het feit wat er gebeurd en het feit dat het de graaf niet lukt om de stad in te nemen… Hij gaat op een gegeven moment zelfs in een donkere nacht met een bootje hier de Singel ergens over, om te peilen hoe diep dat water is. Want als het nou niet al te diep is – het is juni, het is zomer – dan kun je misschien, op de één of andere manier, iets gaan bedenken waardoor je er toch overheen kunt gaan komen. Dan wordt die graaf dus door een Utrechtse boogschutter in zijn voet geschoten. Graaf afgevoerd, in zijn tent, dat beschrijft Beke allemaal heel mooi. Dan is er een soort patstelling.

Het lukt hem dus niet. Dat vind ik dus fascinerend. Het lukt hem dus niet met zo’n overmacht. Hij had natuurlijk een beetje op een blitzkrieg gehoopt. Er ontstaat een patstelling. Utrecht is zo groot, ik zei het al, dat je ook nog lange tijd, in deze periode, tuinbouwgronden kunt hebben, dus je kunt het ook wel even uithouden, daar binnen die muren. Dat is natuurlijk met een belegering van belang. Je wilt iemand natuurlijk onder druk zetten, maar als ze voedsel en drinken genoeg hebben en je komt er niet in…

Dus pas als Jan van Arkel uiteindelijk uit Grenoble terug komt, wordt er een vredesverdrag gesloten met Willem IV en dat is eigenlijk helemaal niet zo’n slecht vredesverdrag. We komen er eigenlijk als Utrechters goed vanaf. Er wordt een compromis gesloten, zou je kunnen zeggen. Dán geven we ons pas officieel over. Dat is in de Middeleeuwen echt een soort theater. Dan moeten voor de graaf 400 burgers knielen, wat waarschijnlijk weer refereert naar die 400, 500 die er eerst uit zijn gegooid. Die moeten knielen, in hun hemdje, in hun ondergoed, zou je kunnen zeggen. Er wordt dan ook nog een bres in de muur gemaakt. Dat hoort ook bij de overgave in de Middeleeuwen. De Utrechters moeten dan een gat maken in de muur, misschien een houten brug ervoor leggen, want een overwinnaar komt niet door de poort binnen, een overwinnaar komt dwars door de muur binnen. Theater, maar het maakt heel duidelijk hoe de verhoudingen zijn.

Desalniettemin is het verder heel positief. Wat heel vaak zo is bij belegeringen is dat het afloopt met moordpartijen, met plunderpartijen. Dat gebeurt allemaal niet. Vaak wordt ook nog de schade van de belegering afgerekend met de belegerde. Dat gebeurt ook niet, dus we komen er als Utrecht best goed vanaf. Dat is dus een teken dat onze stadsverdediging en ook de Utrechtse boogschutters, de mensen die bovenop de muren staan, hun werk goed hebben gedaan.

JW: Toch winst voor Utrecht?

RdK: Ja, absoluut winst voor Utrecht. Dat wisten ze toen niet, maar zes, zeven weken later sneuvelt Willem IV in Friesland als hij de Friezen een lesje wilt leren, bij Stavoren. Hij is kinderloos en er is dus geen wettelijke opvolger. Er ontstaan in Holland, misschien heb je er weleens van gehoord, de Hoekse en Kabeljauwse twisten, een machtsstrijd tussen twee verschillende groepen. Daar ontstaat dus een soort machtsvacuüm en daar profiteren de Utrechters van, want die kunnen nu gewoon weer die koers tegen Holland gaan varen. Want vanuit Holland hebben ze geen kracht om daartegenin te gaan, omdat ze onderling met elkaar in gevecht zijn.

Dan is het dus heel mooi om te zien: op 22 juli wordt de vrede getekend. Vanaf het jaar daarop is 23 juli een soort bevrijdingsdag in Utrecht. Dan gaan we met de processies rond de stad, rond de Singel, om te vieren dat Utrecht zo goed van die belegering is afgekomen. Die symboliek vind je op allerlei manieren terug. Ik vind het wel heel mooi, eigenlijk, hoe je dat ook weer naar het heden kunt vertalen, waarin wij ook onze Dodenherdenking hebben. Misschien zullen zij daar ook bij stil hebben gestaan. We hebben ook Bevrijdingsdag en 75 jaar na dato vieren we dat nog steeds. Dat deden die Middeleeuwers net zo.

JW: Hoe lang deden ze dat dan, met die 23 juli?

RdK:  Dat is waarschijnlijk jaren doorgegaan, maar ergens in de loop van de decennia, op een gegeven moment, verminderd. Ik weet niet wanneer dat precies weer is afgeschaft. Er waren natuurlijk sowieso veel processies in de Middeleeuwse stad, katholieke stad, veel katholieke feestdagen. Maar dit wordt echt expliciet genoemd als een soort van feestdag, omdat we, ondanks de overgave, eigenlijk toch gewonnen hebben.

JW: Utrecht blijft een machtsfactor op zich?

RdK: Ja, Utrecht blijft zeker een...

JW: Verliest dat dus niet?

RdK: Nee. Utrecht...

JW: Ondanks dat vrede een soort bestand was. Niemand heeft echt gewonnen.

RdK: Nee. Die vrede is broos, maar goed, eerst moeten die Hollanders zelf die interne strijd voeren. Dat wordt uiteindelijk in 1354 beslist. Dan krijgen we daar de officiële graaf Willem V. Dat is de neef van Willem IV. Als die eenmaal zijn positie heeft verzekerd, dan gaat hij als één van de eerste dingen weer een leger bij elkaar halen, om wraak te nemen op Utrecht, omdat wij ons in de tussentijd behoorlijk hadden laten gelden.

JW: Dat is dan, zeg maar, binnenlands geregeld, maar voor Utrecht is het nog niet klaar. Ze hebben er lering uit getrokken. Er moet nog meer met die muur en met die torens.

RdK: Ja. Het heeft goed gefunctioneerd. Ik denk dat ze daar, op zichzelf, tevreden over waren, maar er zijn misschien ook wel momenten geweest waarop ze behoorlijk in de knijpzak hebben gezeten. Hoe zeg je dat? Ze bedenken dus: ‘Het moet beter. Het moet anders.’ Dus kort na 1356, dus kort nadat dat Vredesverdrag met die Willem V is afgesloten, wat trouwens een stuk minder positief was dan wat ze in 1345 voor elkaar hadden gekregen. Dus ergens waren ze toch een beetje angstig, blijkbaar, geweest om dat verdrag aan te gaan en niet meer zo zelfverzekerd. Dat vind je terug in de aanpak van de muren. Niet lang na 1356 hebben ze een bepaald deel uitgekozen, helemaal in het zuiden van de stad, bij de Bijlhouwerstoren en dat deel...

JW: Dan gaan we nu zo’n beetje richting Tolsteeg, hè?

RdK: Ja, een beetje richting Tolsteeg. Precies. Daar net op de hoek, waar je tegenwoordig die fontein hebt in de Singel, net voorbij de Geertekerk. Dat stuk wordt een soort proeflokaal voor het stadsbestuur, dat is het deel wat door het bijlhouwersgilde wordt onderhouden en bewaakt. Daar sluiten ze blijkbaar een deal mee en ze gaan er van alles mee uitproberen. Een paar jaar zijn ze daar waarschijnlijk mee bezig. Wat gaan ze daar doen? Nieuwe torens, hogere en stevigere muren. Ze bedenken nieuwe strategische mogelijkheden.

In 1366 is het stadsbestuur er blijkbaar dusdanig tevreden over dat er een grote verordening uit gaat, waarin in alle gilden minstens één man moeten leveren, full time, voor een paar jaar lang, om mee te bouwen aan een nieuwe ommuring. Althans aan een vervolmaking van de ommuring zoals gedaan is in de bijlhouwersslag, dat is het voorbeeld. Misschien heeft het zelfs wel vijftien jaar geduurd. Er wordt geld voor vrijgemaakt, er moeten dus arbeiders voor worden vrijgemaakt. Dan denk je misschien: ‘21 man is niet super veel om aan een stadsverdediging te werken,’ maar aan de Dom werkten er maar zo’n 15, dus het was een groter bouwbedrijf dan de Dom. Als je dat een paar jaar goed volhoudt, dan kun je echt wel iets voor elkaar krijgen.

Dan krijg je dus, dus na 1366, een vervolmaking van de Utrechtse stadsverdediging. Ik denk dat we dan uiteindelijk gaan naar de stadsverdediging met 50 torens, de 10 meter hoge muren overal, stevige, grote poorten, waakhuisjes overal en, dat is misschien zelfs wel de afronding van dit hele project, in 1383, dus dat is zo’n 15 jaar later, wordt precies aangegeven hoe breed de Singel moet zijn. Want die is natuurlijk heel erg belangrijk in die stadsverdediging. Het gaat niet alleen om die muren, het gaat vooral dus ook om: ‘Hoe breed is die gracht ervoor?’ Wat mij eigenlijk toen zo opviel aan die verordening, als je die goed bekijkt, is dat de Singel nergens precies hetzelfde is. Waar we hier staan, moet die dan zo’n 12 meter zijn, ook weer niet super breed. Later is die 20 tot 30. Ik denk dat die nu eerder weer richting de 15 is of zo. Dan wordt er heel erg bepaald hoe breed die Singel moet. En ik ga er zelf een beetje van uit dat dan dat hele project is afgerond en dat de Utrechtse stadsverdediging eigenlijk dan op zijn grootst en hoogst is, qua Middeleeuwse oorlogsvoering.

Aflevering 4

Transcript podcast De ommuurde stad – Aflevering 4: Karel V
Voor de tentoonstelling De ommuurde stad (2020) trekt conservator stadsgeschiedenis René de Kam (RdK) er met oud-NOS verslaggever Jeroen Wielaert (JW) op uit om een zestal podcastafleveringen te maken over bijzondere, historische plekken in de stad Utrecht en daarbuiten. In deze aflevering praten zij over Karel V.

Jeroen Wielaert: In Dom Under, onder het Domplein, kun je terecht voor de vroegste geschiedenis, die van de Romeinen, met het steen wat daar teruggevonden is. Ander steen is te zien in de parkeergarage onder het Vredenburg, René de Kam.

René de Kam: Ja. Hier kijken we naar eigenlijk misschien wel een hele bonte verzameling van steen. Maar we kijken hier naar de stenen van een deel van het fundament van kasteel Vredenburg, gebouwd in 1529, met stenen die overal en nergens vandaan zijn gehaald, want ze hadden er heel snel heel veel nodig. Als je een bouwhistoricus naar de stenen van Vredenburg laat kijken, dan zal hij, met een beetje geluk, stenen ontdekken van de dertiende tot en met de vroege zestiende eeuw. Want het is overal en nergens vandaan gehaald, tweedehands stenen, nieuwe stenen, het maakte allemaal niet uit. Vredenburg moest zo snel mogelijk gebouwd worden.

Dus dat betekende, als je, zoals nu… In 1528 neemt Karel V de macht over en één van de dingen die hij als eerste wil, is een dwangburcht bouwen. Kasteel Vredenburg was een dwangburcht. Dat houdt in dat hij dus grotendeels binnen de muren van de stad moest worden gebouwd, zodat de kanonnen die er toen al waren grotendeels op de Utrechters zelf waren gericht, om ze duidelijk te verstaan te geven: ‘Er wordt hier niet meer onderling geknokt. We zijn nu onderdeel van het Habsburgse Rijk en we horen allemaal bij elkaar.’

JW: Orde op zaken.

RdK: Orde op zaken.

JW: Wist Karel V van die geschiedenis van een paar eeuwen daarvoor?

RdK: Nou en of. Hij hoefde het maar aan zijn overgrootvader Maximiliaan van Oostenrijk te vragen, om een paar goede staaltjes te horen van hoe koppig en vreselijk die Utrechters konden zijn. De stad was wel degelijk bekend, ja.

[Piepende autobanden zijn te horen.]

JW:  Er rijdt een modern koetsje langs de fundamenten van de dwangburcht, die voor Karel V natuurlijk ook het stenen bewijs was van zijn macht.

RdK: Ja, het was ook een visitekaartje. Het moest mooi, het moest modern. Dat zie je eigenlijk heel erg goed terug in het ontwerp van kasteel Vredenburg, dat het op twee gedachten hinkt: enerzijds moet het zo veel mogelijk indruk maken op de Utrechtse bevolking en anderzijds moet het een modern vestingwerk zijn. Dat laatste – dus lees: gebruik van kanonnen enzovoort – was eigenlijk ondergeschikt aan dat eerste. Het moest vooral indruk maken. Indruk maken doe je door iets robuust en groots, het liefst refereren aan iets wat mensen goed tussen de oren hebben en dat vind je terug in kasteel Vredenburg. Het ziet er namelijk ogenschijnlijk – daar kun je de prent ook nog zien...

JW: Er is een afbeelding te zien tegenover die stenen overblijfselen van een heel robuust, fors gebouw.

RdK: Ja en eigenlijk bijna nog een kasteel zoals een kind een kasteel zal tekenen. Namelijk vier torens op de hoeken, een grote poort en daartussenin hoge muren. Dat was aan de ene kant eigenlijk al best een ouderwets concept.

JW: We kenden dat al van Floris V.

RdK: Ja, Muiderslot.

JW: In Medemblik is er nog één bewaard.

RdK: Ja. Loevestein. Je kunt ze allemaal noemen. Daar refereert het aan in een periode – dit is veel later – waarin echt Karel V, maar eigenlijk ook alle steden in Europa, ook al heel erg bezig is om een antwoord te vinden op: ‘Hoe kun je je nou zo goed mogelijk wapenen tegen het gebruik van vuurwapens, lees: het kanon met ijzeren kogels?’

Als je naar kasteel Vredenburg kijkt, dan hebben ze dus eigenlijk een veel te ouderwets concept neergezet. Waarbij ook nog eens opvalt dat die hoge kappen op die torens op de hoek heel onhandig zijn, want ze zijn vuurgevaarlijk – er hoeft maar iemand iets op af te vuren, dat kan zelfs met een pijl en boog – dat gaat gauw in de fik. Maar wat nog veel raarder is, wat in die tijd al niet meer werd gebouwd, is: je bouwt niet meer zo’n kap, want daaronder kun je geen kanonnen meer neerzetten. Die kap moet er dus af, want je wil juist een vrij platform hebben, waar je kanonnen neerzet. Het is dus een ouderwetse jas voor wel een modern gebouw. Die ouderwetse jas moest vooral die indruk maken, die moest de Utrechters duidelijk maken: ‘Kom maar niet meer in opstand. Die tijden zijn voorbij,’ en tegelijkertijd zaten er onder die oude jas allerlei moderne vindingen, met terug gelegen schietgaten, geschutkelders, noem maar op.

JW: Een ronde toren, ook.

RdK: Een ronde toren en een hele dikke, ronde toren, zodat die kogels af zouden ketsen en er bijna niet doorheen zullen komen. Die torens hadden muren van zeven meter dik baksteen en dan aarde en dan weer een andere muur aan de andere kant, dus daar kwam je van je leven nooit doorheen met een kanonskogel. Er waren een paar voorwaarden die Karel V meegaf aan de graaf van Hoogstraten, die in zijn naam de macht overnam in Utrecht. Één daarvan was dat hij ook aan de rand van de stad moest worden gebouwd, met een nooduitgang. Want dat ding was tegen de burgers gericht, maar stel je nou voor dat die burgers toch in opstand komen, dan moet je altijd, in het geval van nood, hulptroepen naar binnen kunnen halen of, als het nog ernstiger wordt, als een speer eruit kunnen. Heel belangrijk was dus dat je dat ding niet op het Domplein zou neerzetten, want dan werd je dus ingesloten door het revolutionaire volk. Dat moest je niet hebben.

JW: Deze stond dus vlakbij de Catharijnepoort.

RdK: Hij stond vlakbij de Catharijnepoort. Dat was natuurlijk een belangrijk ingang, maar wat nog belangrijker was: hij kreeg een eigen nooduitgang over de Singel, aan die kant van de Catharijnepoort, dus er was nog een eigen ingang. Dat is natuurlijk allemaal heel mooi bedacht, maar als uiteindelijk kasteel Vredenburg in 1576, 1577 wordt belegerd in de Tachtigjarige Oorlog, dan blijkt dat de zwakke schakel te zijn. Want de Utrechters die hulp hebben van Duitse troepen kunnen die achteruitgang wegschieten, die brug. Dan zitten er inmiddels Spanjaarden en die zitten als ratten in de val. Ze komen er niet meer uit.

JW: Over Utrechters gesproken, ze hadden hem nota bene wel eerst zelf gebouwd, toch?

RdK: Ja. Dat is heel interessant. Ik heb met het onderzoek al die rekeningen bekeken en eigenlijk op gaan schrijven: ‘Waar kwamen die mannen, die arbeiders enzovoort vandaan?’ En dat was eigenlijk, denk ik, 80%, 90% uit Utrecht. Het leuke is dus dat Utrechters hun eigen dwangburcht bouwen, die tegen hun gericht is, verdienen daar dus een flinke duit mee. Dat komt wel vaker voor met bezetters, dat er fiks geld aan verdiend wordt.

JW: De Tweede Wereldoorlog in Nederland ook.

RdK: Ja, zeker. Denk aan de metaalindustrie, ook in Utrecht. Die hadden in ‘42, ‘43 gouden tijden. Zoiets zie je eigenlijk ook bij de dwangburcht Vredenburg. Het grappige is alleen dat we hem vijftig jaar later dan ook eigenhandig weer afbreken, dus dat moeten we dan wel weer toegeven.

JW: Het zijn geen Utrechters dus, die we daar zien op die afbeelding?

RdK: Jawel. Aanvankelijk worden er in de begintijd verschillende soldaten gelegerd. Dat zijn Walen, Duitsers, maar ook uit de Nederlanden, dus Karel V, het Habsburgse Rijk was natuurlijk van alles. De belegering tegen de Spanjaarden is natuurlijk heel erg beroemd geworden, in 1577, maar die komen hier eigenlijk pas met de IJzeren Hertog Alva in 1568, als reactie op de Beeldenstorm. Die komt met Spanjaarden naar de Nederlanden, die gaan uiteindelijk dan op Vredenburg en dat is het grote verhaal van de belegering. In de begintijd zaten hier geen Spanjaarden.

JW: Vanuit die parkeergarage hebben we ons verplaatst naar nog een onderdeel van die ommuurde stad, een vroeger onderdeel, aan het eind van de Oudegracht, vlakbij de Bemuurde Weerd, want…?

RdK: Hier stond vroeger de Weerdpoort, dus de andere toegang naar de Oudegracht van de stad. We stonden net bij de Catharijnepoort, hier de Weerdpoort. Nu staat daar een belangrijk figuur van de Utrechtse geschiedenis.

JW: Met het jaartal 1577 op haar sokkel, Trijn van Leemput. Daar komen we uiteraard zo op, maar het was na de belegering en de inname van dat kasteel Vredenburg. We hadden het er beneden in de kelder al over, maar hoe liep dat nou precies af?

RdK: De Spanjaarden zaten als ratten in de val en het lukte ze niet om eruit te komen. Na een week of zeven hadden ze wel door dat dat eigenlijk niet meer ging lukken. Inmiddels waren de onderhandelingen begonnen. Er was een oud-stadhouder naar Utrecht afgereisd om hier met die Spanjaarden te onderhandelen. En dat lukte, met stille trom, zoals dat dan mooi heet, gingen ze Vredenburg uit, met alle wapens, alle vaandels, gestreken vaandels.

Toen stond het kasteel leeg. Dan denk je van: ‘Nou ja, oké...’ De Utrechtse stadsbestuurders wisten eigenlijk niet zo goed wat ze ermee aan moesten, maar de essentie van Vredenburg was om de bevolking onder de duim te houden. Nu staat er dus een leeg kasteel midden in de stad, in onrustige tijden, dat moet je echt niet vergeten. Er zijn nog steeds muitende Spaanse soldaten, althans daar is natuurlijk alles om begonnen. Die zijn wel redelijk ver weg, maar er lopen ook nog huurtroepen van Duitse soldaten. Die hebben geholpen bij de Utrechters, maar die moeten wel betaald worden. Geen soldij, dan ga je ook opstanden krijgen.

Dus de Utrechters worden onrustiger. Dat lege kasteel moet eigenlijk weg. Dan moet je je dus voorstellen: 50 jaar eerder als een onneembare vesting gebouwd, met 14 meter dikke muren en nu moet het eigenlijk weg. We zitten aan het begin, zo’n beetje, van die Tachtigjarige Oorlog. Het stadsbestuur vindt dat nog een beetje eng van: ‘Zijn we eigenlijk wel bevoegd?’ en stellen die beslissing maar uit. Dan op een gegeven moment, eind april, wordt het onrustig in de stad, rond de stad. Die Duitse huurtroepen zijn inderdaad opstandiger geworden, want ze worden inderdaad niet betaald en dan ineens is de maat vol voor sommige Utrechters. Trijn van Leemput is dan de eerste die zegt: “Nu is het mooi geweest,” en die trommelt een aantal Utrechtse vrouwen op en gaan dan met hun pikhouweel naar kasteel Vredenburg en beginnen met de sloop.

JW: Wie was zij? Wat voor vrouw was zij?

RdK: Zij was de vrouw van één van de kapiteins van de burgervendels, de burgersoldaten van de stad, die mee hadden gedaan aan die belegering. Dat was ook een brouwer en ze was een vrouw van die kapitein, een brouwersvrouw, maar wel eentje die goed wist wat ze wilde. De Van Leemputs zaten relatief hoog in de boom, als je het hiërarchisch gaat zien. Het is niet één of andere armeluisvrouw die dat doet.

JW: Geen woeste volksvrouw, zoals ze weleens afgeschilderd wordt?

RdK: Precies. Nee. Ze waren, denk ik, ook niet onbemiddeld. Ze woonden hier aan de Oudegracht. Vandaar dat dat beeld hier nu staat. Aan de Oudegracht woonden ook rijke Utrechters. Ze was wel iemand die de daad bij het woord voegde.

JW: Je had het beneden in de kelder al over die dikke muren. Dat doe je toch niet zo maar, dat slopen, met wat pikhouweeltjes?

RdK: Nee. Het was ook meer een symbolische actie, zo van: ‘Kom op. We hebben er genoeg van.’ Je zou het vandaag de dag een goede demonstratie noemen, het stadsbestuur duidelijk maken van: ‘Jongens, kom op. Nu is het mooi geweest. Actie,’ en dat is eigenlijk ook wat er gebeurt. Die actie van Trijn met die vriendinnen is in mei en dan in augustus is dan het officiële… de kogel door de kerk, zou je kunnen zeggen, en hebben we ook toestemming van de Staten Generaal van de Republiek om de sloop te beginnen. Dan wordt het professioneel aangepakt en dan wordt het nog vier jaar gesloopt voordat driekwart van het kasteel weg is.

JW: Dat is anders dan dat verhaal dat zo’n beetje algemeen collectief door Utrecht heen zweeft dat Trijn het in een paar dagen gefixt heeft.

RdK: Nee, dat is onmogelijk. Zelfs dan is het nog een enorm karwei geweest. Als je je dan realiseert dat het kasteel grotendeels, pak hem beet, in anderhalf, twee jaar is gebouwd en ze zijn er vier jaar mee bezig om er driekwart weer van te slopen, dus het was wel een karwei, ja.

JW: Een ander karwei heeft te maken met een ander punt hier vlakbij. We moeten naar Het Paard.

RdK: Precies. We gaan naar vernieuwingen, naar hele interessante torens uit die tijd, die allemaal de naam kregen van een heel stoer beest.

JW: Het is een stalen trappetje af, zo vlakbij het politiebureau Paardenveld en dan staan we midden tussen de restanten van wat ook Het Paard heette.

RdK: Ja. We staan hier bij een voor die tijd hele moderne vestingtoren, geschuttoren, gebouwd rond 1540, ontworpen door niemand minder dan de Utrechtse bouwmeester Willem van Noort.

JW: Zijn plein is niet ver van hier.

RdK: Nee, zijn plein is niet ver van hier. Ik spreek heel vaak mensen die in de buurt van het Willem van Noortplein wonen en eigenlijk geen flauw benul hebben wie die man was, maar hij is dus één van de meest grote, belangrijkste militaire architecten van Utrecht geweest en in dienst van niemand minder dan keizer Karel V. Hij zou waarschijnlijk in functie zijn gekomen door Hoogstraten, de stadhouder hier. Eigenlijk is de eerste opdracht, voor zo ver ik dat kon nagaan, dat Willem van Noort opdracht krijgt om, samen met waarschijnlijk een hulpje en een meetlat en een bootje de hele Utrechtse stadsverdediging nauwkeurig te gaan opmeten. Want als je niet goed weet hoe die eruit ziet, kun je hem ook niet goed vernieuwen. Hij wordt dus helemaal door Willem van Noort, rond 1536, tot in detail opgemeten.

JW: Dus hij heeft ook in dit water gevaren, in de Singel?

RdK: Ja. Hij heeft hier gevaren, in een bootje.

JW: Die Singel was er natuurlijk, behoorde tot de oude verdedigingsinfrastructuur. Wat moderniseerde hij dan?

RdK: Voor de Habsburgers was het heel belangrijk dat Utrecht een zeer moderne vestingstad werd. Vredenburg moest zo snel mogelijk gebouwd worden, om de interne bevolking van Utrecht onder de duim te houden. Als dat af was, moest er zo snel mogelijk aan de vestingwerken begonnen worden, want Utrecht was nu de vooruitgeschoven post van het Habsburgse Rijk, het meest noordelijke puntje, vlakbij Gelre, wat gelieerd was met Frankrijk. Frankrijk was de aartsvijand van de Habsburgers. Het betekende dat Utrecht zo snel mogelijk gemoderniseerd moest worden. Wat kreeg Willem van Noort dus als opdracht, waarschijnlijk dus al voor 1536? Wat meet hij, onder andere, op? Een fundament en een toren, die hij zelf heeft ontworpen, die waren dus al gebouwd, namelijk toren De Leeuw en toren De Vos.

Wat moest hij vooral doen? Hij moest vestingwerken bedenken die geschikt waren om op een goede manier te gebruiken met kanonnen en tegelijkertijd ook stevig genoeg waren om die kanonskogels op te vangen. Nu kijk je hier naar deze muren. Dat zijn muren van drie meter dik, grote bakstenen. En hier stonden dan, dat ging zelfs nog iets verder door naar binnen, echt 50 centimeter boven het water, de kanonnen gericht langs de muren, flankvuur heet dat. Het was de bedoeling dat je wachtte tot er een paar van die bootjes van die vijanden kwamen en dat ze durfden over te steken en op het moment dat ze dachten: ‘We hebben het bijna gehaald,’ dan schoot je die kanonskogel af en dan haalde je in één keer die bootjes, die vlotten naar beneden. Daar waren die rondelen, zoals het mooi heet, helemaal op gericht en die waren dus ontworpen door Van Noort.

Van Noort was echt iemand die zich voortdurend bezighield met de allernieuwste militaire vestingbouw, maar nog niet ver genoeg ging, vonden Hoogstraten en later ook Karel V, toen die hier voor het eerst kwam kijken. Hij werd dan ook regelmatig naar het Hof in Brussel of andere plekken gestuurd om met Italiaanse architecten… De Italianen waren leading in die tijd, Donato de Boni, bijvoorbeeld. Die werd regelmatig door het bestuur naar Utrecht gestuurd om te overleggen met Van Noort, voor het perfectioneren van de Utrechtse stadsverdediging.

JW: Laat ik nu eens een eenentwintigste--eeuwse drone over die sterk gemoderniseerde stadsverdediging heen vliegen. Dan zie ik dus die contouren van die oude, als een hoge muur en met de Bijlhouwerstoren en de Bollaert en de Smeetoren, met deze uitstulpingen in de Singel er nog omheen.

RdK: Inderdaad. Je kunt het zelfs op oude tekeningen nog wel zien. Alles schuift zo’n 20, 25 meter op, hier in het noorden iets minder dan in het zuiden, omdat de vernieuwingen hier minder rigoureus waren, maar je ziet ze eigenlijk voortdurend zoeken. We zitten nu in het noorden, waar 1536, 1540, 1542 alles wordt aangepast en dan komt er eigenlijk pas echt een revolutie en dan komen de Italianen nog veel vaker naar Utrecht en wordt Van Noort nog veel vaker naar het Hof gestuurd. Dan krijg je een volgende fase in de vernieuwing. Om dat goed te zien, moeten we eigenlijk naar het zuiden van de stad.

Dat is echt wel interessant, want dan komt Karel V in 1540 voor het eerst naar Utrecht. Groot feest. En die gaat natuurlijk die vestingwerken inspecteren. Niemand die er eigenlijk echt in gelooft, dat dat kan. In de tussentijd hebben ze Het Paard er al tussen gezet, want ze denken: ‘Dit is veel te groot,’ en dan komt er een heel nieuw, revolutionair denken. Die toren die Van Noort daar heeft staan, daarvan wordt de bouw stilgelegd, omdat ze iets revolutionairder willen. Dat is in overleg met al de Italianen – er komen meer Italianen over de vloer hier in Utrecht, maar wat het interessante is, is dat het uiteindelijk een Utrechts-Italiaans compromis wordt. Wij bouwen hier, onder leiding van Willem van Noort, straks bastions, Sonnenborgh, Manenburg, Sterrenburg. Die je nergens in Europa zult tegenkomen op die manier, die super geavanceerd zijn, maar nergens zo worden gebouwd. Dus het is echt een Utrechts antwoord op het kanonvuur. En daar is de grote kracht, de intellectuele man die dat bedacht heeft, Willem van Noort.

JW: Er staan hier dus fundamenten. Van de genoemde andere versterkingen is er eigenlijk nog maar één over en die is nog heel.

RdK: Die is nog heel, Sonnenborgh, is nog helemaal compleet. Het is fascinerend. Het is het enige bastion in heel Europa uit de zestiende eeuw dat er nog op die manier is. Het grote voordeel van Sonnenborgh is dat die net in gebruik was genomen, in 1850, door het KNMI en toen konden ze het eigenlijk niet maken om het te slopen. De sterrenwacht stond erop en onderaan de helling was nog een huisje wat gebruikt werd door het KNMI voor oceanografie, dus Sonnenborgh werd daardoor gered. Eigenlijk moet je het zo zien dat we in de tijd dat bastion Sonnenborgh af was we nu midden in het water staan. Het staat nu in een plantsoen, maar daar is het niet voor ontworpen. Het ding stond midden in het water, dus de Zonstraat, zo’n beetje, daar allemaal. Het had een enorme impact op de bestaande stadsverdediging. Er moesten drie torens voor gesloopt worden, stukken muur voor gesloopt worden, maar ze kregen er wel iets voor terug, namelijk een super mooi bastion.

JW: Ronde hoeken.

RdK: Ronde hoeken, ja. Het ding is vijfhoekig, het bastion, ronde hoeken, dikke muren, helemaal opgevuld met aarde en zand. Hierboven was dan een soort borstwering en daar kon je dan nog kanonnen op zetten, maar als je echt de kracht van het bastion wil zien… Wat was daar nou zo bijzonder aan? Dan moet je even dat paadje hier omhoog lopen.

JW: Ja, dat gaan we doen. Onder de prachtige plataan door, paadje omhoog. Daar zit een hoek en daar worden de schietgaten zichtbaar.

RdK: Juist. Hier heb je de kanon gaten. Die werden allemaal afgeschermd door dat vijfhoekige bastion, dus als je als vijand probeerde de kanonniers hier uit te schakelen...

JW: Je wijst weer richting Singel.

RdK: Ja. Je staat aan de overkant van de Singel, probeert een positie in te nemen met een kanon om de kanonniers van Sonnenborgh uit te schakelen. Dat is bijna niet te doen, omdat die zo beschermd worden door die vijfhoekige bastion. Als het je al zou lukken, dan blijkt, als je daarbinnen gaat kijken, dat die kanon gaten – je kunt het hier ook zien – zo zijn gebouwd… Kijk, daar rechts zit ineens een stukje dat naar binnen is gemetseld, dus een kanonskogel… Je kunt nooit in één keer daar links in schieten, dus als het je al lukt om daar rechts iets te raken, dan ketst die altijd weer terug, komt nooit binnen. De kanonniers van Sonnenborgh waren veilig.

Van Noort bedacht samen met de Italianen een systeem waarin de overlast van rook en kruitdampen als je zo’n kanon afvoert, want dat geeft natuurlijk ook een immens kabaal, dus je wilt het liefst niet in een gesloten ruimte dat doen, wat Vredenburg wel had, wat de rondelen ook hadden, maar wat de bastions niet meer hadden. Die geschutkelders waren aan de achterkant open, dus het geluid was nog wel heftig, maar minder, maar het voordeel was vooral dat de rook zo snel mogelijk werd afgevoerd. Dan kon je die kanonnen weer losmaken, want die zaten vast voor de terugslag en dan kon je ze laten afkoelen. Er waren ook allerlei systemen hier met regenwateropvang. Dan kon je ze af laten koelen, zo snel mogelijk schoonmaken, herladen, weer vastmaken en schieten. Dat was het idee van de geschutkelders van Sonnenborgh.

JW: Heel ingenieus bedacht, maar nimmer beproefd.

RdK: Nee, nimmer beproefd. Het is interessant. 1543 krijgt Van Noort waarschijnlijk de kans om zijn kunnen te laten zien. Hij mag dan een enorm nieuw fortificatieplan voor Utrecht ontwerpen. Daarin zitten waarschijnlijk zeven van deze bastions. Ze beginnen bij Morgenster, daar gaan ze het verfijnen, dan met die hulp van de Italianen, dan wordt Sonnenborgh gebouwd, Manenburg gebouwd, Sterrenburg aan de andere kant van het zuiden van de stad en de Tolsteegpoort wordt verlaagd en één deel van gemaakt. Allemaal super, maar dat is maar een deel van het plan.

Maar wat gebeurt er? In 1559 hebben de zonen van Karel V en Frans I, die hun hele leven dus aartsvijanden zijn geweest, hun zonen Filips II en Hendrik, die weten een langdurige vrede te sluiten. En daarmee is eigenlijk de angel eruit om die voortdurende power om die stad Utrecht zo modern mogelijk te verdedigen, vestingwerken te bouwen. Je ziet ze dan ook vrij abrupt ophouden nadat Sterrenburg af is en er zijn zelfs tekeningen van dat de stadsmuur… Je ziet gewoon dat er abrupt is opgehouden met het idee: ‘We gaan verder,’ want ongeveer waar nu Duitse Huis Karel V is, daar had ook een bastion à la dit moeten komen. Hierbij, wat nu Lepelenburg is, daar had ook nog een bastion moeten komen en bij de Wittevrouwenpoort, de Wittevrouwenstraat, laat maar zeggen, daar had er ook nog één moeten komen. Dat is allemaal niet meer gedaan, omdat de noodzaak even weg lijkt, omdat de vrede tussen die twee aartsvijanden eindelijk langdurig gesloten is.

Aflevering 5

Transcript podcast De ommuurde stad – Aflevering 5: Lijken in het veen

Voor de tentoonstelling De ommuurde stad (2020) trekt conservator stadsgeschiedenis René de Kam (RdK) er met oud-NOS verslaggever Jeroen Wielaert (JW) op uit om een zestal podcastafleveringen te maken over bijzondere, historische plekken in de stad Utrecht en daarbuiten. In deze aflevering gaan ze op zoek naar de plek in Westbroek waar in 1481 een enorme veldslag plaatsvond waarbij zo'n duizend Utrechters om het leven kwamen.

Jeroen Wielaert: In de verte is de Domtoren zichtbaar en dichterbij de kerktoren van Westbroek, achter de bomen. Links een sloot, rechts een vennetje, groen overal om ons heen, de Westbroekse Zodden of ook wel de Oostelijke Vechtplassen, René de Kam, historische grond.

René de Kam: Ja, heel historische grond. Dit gebied is in de twaalfde eeuw ontgonnen, eigenlijk nadat we in 1122 de dam bij Wijk bij Duurstede neerleggen. Dan wordt het gebied rond Langbroek ontgonnen en ook het noordelijke deel bij de Vecht, ter noorden van de Vecht. Daar hoorde dit gebied bij, dus dit is eigenlijk land dat indirect ontstaan is of zelfs wel direct ontstaan is na 1122, het jaar waarin wij stadsrecht kregen.

JW: En dat ligt hier dus al eeuwen.

RdK: Dit ligt hier al eeuwen. Dit land werd ontgonnen van een ontginningsbasis en dan ging het meestal zo’n 1200 meter naar achter, dan kwam er weer een ontginningsbasis. Het werd van tevoren helemaal uitgetekend. Zo ontstond er eigenlijk een lappendeken van zo veel morgen land. Een morgen was een maateenheid in de Middeleeuwen. Als je hier nog met een drone of één van die vliegtuigjes die voortdurend hier bij het vliegveld opstijgen naar beneden kijkt, zie je nog steeds patronen die 800, 900 jaar oud zijn.

JW: Mooi voor de bezoekers van de tentoonstelling om misschien ook hiernaartoe te gaan, zo vlakbij Hollandsche Rading, Graaf Floris V weg.

RdK: Ja, Bert Bospad. Het is een heel mooi natuurgebied, Natura 2000 zelfs tegenwoordig. Het is een gebied dat niet alleen heel mooi is om te bekijken, maar ook met stapels geschiedenis.

JW: Het heeft te maken met de periode dat Utrecht meegesleurd werd in een conflict dat toen toch ook wel een paar eeuwen oud was, dat van de Hoeken en de Kabeljauwen. Hoe zat dat nou ook alweer? Wie waren die Hoeken en die Kabeljauwen?

RdK: De Hoekse en Kabeljauwse twisten, zoals we het mooi noemen, die beginnen in Holland, eigenlijk kort na 1345, als wij de belegering in Utrecht hebben gehad met Willem IV. Die gaat een paar weken later naar Friesland om daar ook orde op zaken te stellen, maar daar sneuvelt hij bij de Slag van Warns, bij Stavoren. Hij is kinderloos, er zijn geen erfgenamen en dan bedenkt de keizer van het Heilige Roomse Rijk, waar wij bij horen, dat zijn vrouw Margaretha de nieuwe gravin wordt. Zij stellen gelijk hun zoon Willem aan als een soort gouverneur. Dat lijkt allemaal prima, maar er ontstaat al gauw twist, want die gouverneur, die Willem, wil veel meer. Die heeft een groep achter zich en dat zijn later de Kabeljauwen. Margaretha heeft ook een groep achter zich, dat zijn de Hoeken. Er ontstaat een machtsstrijd die in de eeuwen daarop voortdurend weer zal oplaaien op bepaalde momenten en met veel geweld en ellende gepaard zal gaan. Inderdaad, wat je zelf ook al zei, in de loop der tijd zie je dat Utrecht steeds verder in dat conflict wordt meegesleurd.

JW: Aan het eind van de vijftiende eeuw komt het dan tot hevige gevechten, een oorlog van 1481 tot 1483, zo’n beetje. We hebben het over de ommuurde stad, maar de stadslegers waanden zich ook af en toe naar buiten, om te beginnen naar IJsselstein.

RdK: Ja. In het begin van de oorlog… Het is eigenlijk zo: de Kabeljauwen krijgen de overhand in Holland en aan hun zijde de nieuwe graaf, Maximiliaan van Oostenrijk. De Hoeken zitten dus behoorlijk in het nauw, in de hoek gedreven, zou je kunnen zeggen en die vertrekken naar Utrecht, want dat is eigenlijk een onafhankelijk staatje. Er komt hier een hoeveelheid Hoeken naar binnen, tot groot verdriet van Maximiliaan, die erop staat dat dat niet gebeurt, die wil niet dat die vluchtelingen hier een plek vinden, maar dat gebeurt wel. Dus Utrecht wordt een Hoeks bolwerk en dat loopt natuurlijk steeds verder uit op een conflict met Holland, met de Habsburgers, Maximiliaan.

Dat conflict krijgt een eerste grote, gewelddadige uitbarsting bij IJsselstein. De heer van IJsselstein is altijd heel erg pro-Hollands, dus via IJsselstein proberen de Hollandse legers Utrecht te belegeren. We hebben daar een fort gebouwd, langs de Vaartsche Rijn. Dat gaan ze aanvallen. De belegerden in dat fort weten de Utrechters op de één of andere manier te alarmeren en dan rukt dat stadsleger als een speer uit.

De Hollanders hebben dat eigenlijk niet zo goed in de gaten, die denken eerst eigenlijk dat David van Bourgondië, de bisschop van Utrecht, ze te hulp komt, want die hoort aan de Kabeljauwse kant. Maar op het laatst zien ze dat het een ontzettingsleger is en ze hebben geeneens tijd om de kanonnen goed te richten. De stadhouder van Holland heeft niet eens meer tijd om zijn spiksplinternieuwe harnas aan te doen. En ze worden daar volledig in de pan gehakt. Er vallen ongelooflijk veel doden. Er worden 37 kanonnen buit gemaakt en ook, dat is heel vernederend, een boel vaandels van allerlei regimenten, banieren van Delft, van Dordrecht en die worden bij ons met veel plezier opgehangen in de Buurkerk, zo van: ‘Dit is een superoverwinning.’ Daar begint eigenlijk die twee-, driejarige oorlog mee die ups en downs kende.

JW: Die kanonnen worden ook nog heel feestelijk binnengesleept, toch?

RdK: Ja, die kanonnen worden met boten naar de Tolsteegpoort gehaald. Daar worden ze eraf gereden. De Utrechters, vooral ook de kinderen, dat wordt in een mooie kroniek goed beschreven, die komen verwond naar buiten, die raken die kanonnen aan. Die zijn in die tijd nog helemaal niet zo in, dat waren nog best wel zeldzame dingen. En dan worden ze onder luid gezang naar de Neude gebracht en daar neergezet als de oorlogsbuit. Dat was echt een superoverwinning. Daar staan, inderdaad, wekenlang die kanonnen te pronken. Wij hebben gewoon de Hollanders, lees dus ook: de Habsburgers, overwonnen.

JW: Ik zie ze staan daar, op de Neude. Utrecht, daar hebben ze de geest gekregen. Een paar weken later gaan ze vermomd naar een andere vesting, Naarden.

RdK: Ja, precies. Ze hebben inmiddels de smaak te pakken en ze wilden eigenlijk nog meer én laten zien aan Holland van: ‘Wij zijn gewoon oppermachtig,’ én oorlogsbuit smaakt ook naar meer. Dus wat ze doen, is met een stel van 20, 30 soldaten gaan ze naar de poorten van Naarden, verkleed, ‘s morgens vroeg, als marktvrouwen met mandjes onder de armen. Wachten tot de poorten opengaan, gaan naar binnen, gooien hun vrouwenkleren af, pakken hun wapens en richten daar een waar bloedbad aan. Het gaat er echt heel heftig aan toe. Ze roven, ze plunderen, ze nemen van alles mee en nog eens 140 gijzelaars die op de gevangenis bij de Catharijnepoort, Het Paradijs, mooi geheten, worden neergegooid, zodat ze daar ook nog eens losgeld voor kunnen vragen, dus je ziet: één overwinning smaakt naar meer. De Utrechters voelen zich op dat moment oppermachtig. Holland lijkt in het defensief te zitten. De start van de oorlog lijkt goed af te lopen.

JW: Het is meer dan een ordinaire rooftocht. Machtsvertoon van Utrecht?

RdK: Ja. Natuurlijk speelt het één met het ander mee, maar het is toch ook vooral fikse speldenprikken uitdelen van: ‘Jongens, wij zijn in opperste staat, wij zijn heel goed op het moment, dus val ons maar niet aan.’ Die boodschap zit er natuurlijk wel achter, ja.

JW: Maar het lot van Utrecht draait ook om, met Kerst 26 december 1481, hier bij Westbroek.

RdK: Ja. Die Hollanders pakken het offensief terug, dus met Eerste Kerstdag pakken ze Baarn en Eemnes aan, die gaan in vlammen op. Dan weten ze precies waar ze Utrecht moeten raken, namelijk onder de rook van de stad. Dat is ook lef hebben. Je ziet dus echt: het is echt machtsspel. Wat ze doen, is op Tweede Kerstavond Westbroek hier in de fik steken. Je kunt heel mooi zien hoe dichtbij die torens eigenlijk liggen. Ze zullen waarschijnlijk zelfs wel een paar Westbroekers expres hebben laten ontsnappen, zodat Utrecht gewaarschuwd zou zijn. Dat was ook precies de bedoeling, want ze hebben hier in de pikdonkere, vrieskoude nacht een hinderlaag neergelegd voor de Utrechters.

De Utrechters stinken er gewoon helemaal in, want de klok zal geluid zijn in de Buurtoren, iedereen kwam in harnas, naar de plaats en vervolgens gingen alle bataljons richting Westbroek in die pikdonkere, koude nacht. Met zo’n 5000, 6000 man komt het Utrechtse leger hier aan en wat zien ze? Alleen maar een donkere nacht. Ze zien eigenlijk de vijand helemaal niet, misschien in de verte nog de gloed van dat brandende Westbroek. Wat is hier aan de hand? Dan ineens komen die Hollandse troepen aan alle kanten tevoorschijn en beseffen de Utrechters dat ze behoorlijk in de val zitten.

Dan krijg je verschillende reacties, want ze raken in paniek. De één zegt: “We moeten wegwezen! We moeten terug naar de stad, want anders worden we allemaal afgemaakt,” en de ander zegt “Nee, we moeten juist vechten, want als we gaan rennen, worden we in de rug aangevallen.” Nou ja, dan ontstaat er dus enorme paniek en dat is precies waar die Hollanders op gehoopt hadden. Het Utrechtse leger houdt zijn gelederen niet, het valt uit elkaar. Sommige proberen te ontkomen.

JW: “Weer om, weer om! Dat volk is ons te groot en te veel,” klinkt het.

RdK: Ja. Moet je je dus voorstellen, Jeroen, hoe dat hier in die donkere, vreselijke, koude nacht… De sloten zijn bevroren, maar het blijkt niet hard genoeg te hebben gevroren, zodat je door het ijs heen zakt. Mensen proberen te ontkomen, maar worden, waarschijnlijk ook door ruiters met zwaarden, neergeslagen. Het is ongelooflijk – uit verschillende bronnen hebben we dat kunnen herleiden – hoe groot dat slagveld is. Daarom is het eigenlijk heel mooi dat we hier staan, want je kunt het helemaal in der verte, links zie je de Domtoren, ik schat toch gauw een kilometer of tien hiervandaan. Dan een kilometer of twee, drie de toren van Westbroek, maar kijk je nou naar de andere kant, waar nu die helikopter zo’n beetje opstijgt, daar is het Gooi, daar ligt de Heuvelrug, laat maar zeggen.

We weten uit bronnen dat ze in de dagen na de slag zelfs daar nog zoeken, op de hei en in het Gooijerbos, naar Utrechtse slachtoffers, naar Utrechtse overledenen. Dat slagveld waaiert in die nacht enorm uit. Ik krijg er nu bijna weer kippenvel van, als je bedenkt wat hier gebeurd is. Er vallen uit eindelijk 1000 doden op een bevolking van Utrecht van 20.000, dus iedereen moet wel 1, 2, 3, 4 mensen hebben gekend. Daarvan zullen ook velen familieleden zijn geweest, broers, misschien zelfs zussen, vaders. Ongelooflijk.

JW: In die kou, waar het ook vol ijs was, moeten er een aantal verzopen zijn in zo’n Oostelijke Vechtplas, zoals we die vlakbij ons zien.

RdK: Ja. Je moet je bedenken: die Middeleeuwse ridders hadden natuurlijk een harnas aan. Sommige hadden nog maliënkolders. Zo’n maliënkolder kon wel 14 kilo wegen. Je had een harnas, maliënkolder, beenbeschermer, dus je had zo 20, 25 kilo aan je lijf vastgebonden, dus als je al kon zwemmen, een beetje zwemmen is er niet bij. Je zinkt gewoon. Dat blijkt ook uit de verslagen uit die tijd, dat mensen door de wakken heen zakken, in de weteringen verdrinken. Maar ook als je gewond bent of als je maar enigszins lichtgewond bent en je probeert je hier ergens achter een struik te verschuilen, als het 5, 6 graden vriest, je bent gewond, je zit in zo’n zwaar harnas… Heel veel mensen bloeden dood, sterven aan de kou. Het moet echt verschrikkelijk zijn geweest.

JW: De horror van 26 december 1481. Als Utrecht dus voor een paar jaar in rouw is, eigenlijk. Daar blijft het niet bij, want er volgt een nieuwe belegering.

RdK: Ja. Je ziet dus eigenlijk wel dat na 1481 de Hoekse leider Jan van Montfoort, de burggraaf Van Montfoort, ooit nog aangesteld door de bisschop om één van de vier grote bisschoppelijke kastelen aan de randen van het Sticht te bemannen en ook de leiding erover te hebben, die is in Utrecht. Hij is degene die ook deze veldslag heeft opgeroepen. Maar die Utrechters zijn daarna getraumatiseerd, die hebben de ellende nu meegemaakt van oorlog op een gruwelijke wijze, dus de zin is echt wel stukken minder.

Er wordt ook al gefluisterd. Er gaan woorden rond dat Jan van Montfoort een ‘bloedsuper’ is, een moordenaar, maar het regime is hard. Als dit soort dingen op een gegeven moment bekend worden, wordt er heel hard ingegrepen. Zo wordt er iemand op de Neude onthoofd, die volgens de officiële beschuldiging vrouwen had geschonden, maar iedereen wist dat het erom ging dat hij Jan van Montfoort een moordenaar had genoemd en daar wilden ze vanaf. Wat je dus ziet, is dat de oorlog nog lang niet voorbij is. Het conflict met Holland loopt alleen maar op, maar de Utrechters zelf zijn al heel snel oorlogsmoe.

JW: Maar Maximiliaan van Oostenrijk wil nog wat.

RdK: Ja, het is een doorn in zijn oog, dat die Hoeken nog steeds hun toevlucht hebben gezocht. De Hoeken hebben zelfs een soort machtsgreep in Utrecht uitgevoerd, waardoor de radicale Hoeken aan de macht zijn gekomen en de minder radicale zijn de stad uit gegooid. Dus het is nu echt een Hoeks bolwerk en de Utrechters die er nog zijn, moeten daaraan meedoen, maar Maximiliaan wilt ervan af. Hij wil eigenlijk het liefst, maar dat lukt hem dan nog niet, dat lukt pas later, het gewoon bij het Habsburgse Rijk gaan opnemen. Dat het klaar is met dat het een vluchtoord kan zijn.

Hoe gaat het dan lopen? Hij oefent enorm veel diplomatieke druk uit, er worden allerlei regelingen afgekondigd. Hollanders mogen geen contact meer hebben met mensen uit Utrecht. Alle financiële tegoeden van de Utrechters in Holland worden bevroren. Het is net wat we vandaag de dag ook allemaal meemaken. Als Wit-Rusland niet doet wat de rest van de wereld wil, dan ga je proberen te isoleren, je gaat proberen financieel in te dammen, met allerlei reguleringen. Dat gebeurde toen ook.

Die Utrechters zijn het in de loop van de tijd zo zat, dat ze in april 1483 hun kans grijpen, als Jan van Montfoort met zijn belangrijkste militaire leiders in het grote kapittelhuis van de Dom vergadert. Ze sluiten het helemaal hermetisch af en ze roepen alleen maar: “Vrede, vrede, vrede.” Dan weten ze eigenlijk de Hoekse leiders uit te schakelen. Die worden gevangengezet. Er worden ook nog soldaten bij gevangengezet. Er gaat een koerier uit naar Wijk bij Duurstede, waar de bisschop zit. Die komt met zijn mannen als een speer naar de stad. Dan lijkt het er even op alsof na al het gedoe het tij gekeerd is, de oorlog op zijn einde is en dat er tot een bestand gekomen kan worden met Maximiliaan van Oostenrijk.

Dan gebeurt het onwerkelijke: er staan expres in die nachten zo’n 100 tot 120 wakers op de muren, want iedereen vreest dat degenen die ze niet gevangen hebben kunnen nemen – er zijn een paar Van Zuylen van Nijevelts die niet in de stad waren op dat moment – op de één of andere manier proberen die stad weer in te nemen. Dan moet je je dus bedenken: vijf kilometer ommuurde stad, pikkedonker, ergens in april, mei lukt het inderdaad door de Hoeken om de stad weer in te nemen. Ze zwemmen over de gracht, ze beklimmen met een paar meegebrachte ladders de muren en gaan naar de Lauwerstoren, in het noorden van de stad. Daar is een poortje waar de Lauwers snel naar de Singel kunnen. Ze hebben heel veel vies werk te doen, natuurlijk. Lauwers, dat is leerlooien. Ze openen dat poortje en dat groepje Hoeken komt naar binnen, in het midden van de nacht, en gaan als een speer richting de plaats, het belangrijkste centrum, en weten de macht weer over te nemen in de stad.

De Utrechters die daarvoor nog “Vrede, vrede, vrede,” hebben geroepen, durfden waarschijnlijk niks. Die hebben dat met angstige ogen aangezien en even later wordt de bisschop David van Bourgondië op een mestkar – hoe ver kun je zinken – naar Amersfoort gebracht en daar gevangengezet, bij Hoeken in Amersfoort. Dan lijkt het weer terug bij af, want Utrecht is weer Hoeks. Maximiliaan is woedend als hij hiervan hoort. Dan kun je op je klompen gaan aanvoelen dat Maximiliaan het niet meer tolereert en dat is ook precies wat er gebeurt. Een paar weken later komt hij met een immens leger en veel kanonnen naar Utrecht.

JW: Weer 30.000, zoals toen?

RdK: Ja, het is een groot aantal. Willem IV in 1345 had natuurlijk nog vooral blijden en kruisbogen, stormrammen, maar Maximiliaan neemt voor het eerst echt voldoende kanonnen mee. Eén van de eerste dingen die hij doet, wat hem ook lukt, is een groot stuk van de stadsmuur bij de Wittevrouwenpoort in puin te schieten. Dan zitten de Utrechters toch wel behoorlijk in de rats en beginnen de diplomatieke onderhandelingen tussen Jan van Montfoort en Maximiliaan van Oostenrijk, maar die lopen eigenlijk op niks uit. De belegering gaat dan verder. De Bemuurde Weerd wordt ingenomen, na drie dagen hard vechten. Het wordt zelfs helemaal platgebrand.

Die Hollanders weten precies, blijkbaar, waar de zwakke schakel zit in de ommuurde stad van Utrecht op dat moment, want daar is de Singel maar zo’n zes, zeven meter breed en zo grijpt het net steeds sterker om de Utrechters heen. Die willen nog wel volhouden, maar uiteindelijk raken de voorraden op en begin september moeten ze dan echt met Maximiliaan om tafel. Dan komt er een vredesverdrag uit wat absoluut niet goed en niet fijn is voor de Utrechters. Dus in tegenstelling tot 1345 met die eerste grote belegering, dan weten we er eigenlijk heel veel uit te halen en geven we ons pas over als er een redelijk compromis ligt. Maar dat lukt ons in 1483 niet en dan zijn we behoorlijk de sjaak.

We krijgen een oorlogslast op ons van 20.000 Rijnse guldens, immens. We mogen de stadsmuren niet herstellen zonder toestemming van de graaf van Holland, dus Maximiliaan. Er komt een regiment in de Catharijnepoort, die wordt helemaal verbouwd als een soort van dwangburchtje, regiment onder leiding van de heer van IJsselstein. Onze aartsvijand gaat dus gewoon in onze stad bepalen wat we wel en niet mogen. Als je dat allemaal op een rijtje zet, wat er in die twee jaar gebeurd is met hier bij Westbroek en uiteindelijk zo’n vernederend en zwaar financieel vredesverdrag, dan is de prijs die Utrecht heeft betaald om meegesleurd te worden in de Hoekse en Kabeljauwse twisten van Holland immens.

JW: En toch veren ze weer op.

RdK: Ja. Dat is een heel interessant item, ook voor ons nu, vandaag de dag met corona. Wat is veerkracht? Wat je eigenlijk ziet: ze zitten niet bij de pakken neer. Ja, ze zitten bij de pakken neer, maar ook weer niet. Binnen no time worden de grootse gaten in de stadsommuring weer dichtgezet met hout. Dat mocht blijkbaar wel. Binnen een paar weken zijn alle wakers weer in functie, dus de stad wordt weer bewaakt. Na een jaar of 6, rond 1489, is de veerkracht blijkbaar dusdanig dat de stad zich weer herpakt.

JW: De grote geest van de gilden, hè?

RdK: Ja. De gilden komen weer aan de macht en ze weten in 1489 die heer van IJsselstein met zijn mannen de stad weer uit te smijten. Dat moet een enorme boost hebben gegeven, natuurlijk. Zo veert de stad weer op. Je ziet in de tijd daarna dat ze, ongeacht – ik heb het niet kunnen vinden of we wel of niet weer toestemming hebben van Maximiliaan om de stadsommuring te herstellen, maar ze beginnen gewoon en ze gaan ermee verder. De gilden worden opgeroepen, er worden weer gewoon enorme bedragen uitgegeven, niet alleen aan baksteen en bouwmateriaal, maar ook weer aan wapens, munitie.

Dus de stad herpakt zich zo rond 1489, maar die schuldenlast blijft spelen. En, dat is ook weer belangrijk, we komen dan ineens weer in een ander wespennest te zitten, namelijk aan de ene kant Holland en aan de andere kant Gelre, die vanaf 1492 weer probeert los te komen van dat Habsburgse Rijk. En de hertog van Gelre en de graaf van Holland gaan dan strijden om de macht en ook weer om het Sticht. Dus we komen eigenlijk van de regen in de drup. We proberen neutraal te blijven, maar dat gaat ons uiteindelijk niet lukken. Uiteindelijk gaan we over naar het Habsburgse Rijk, 1528, Karel V. In die zin kun je eigenlijk zeggen: de oorlog die we hier bespreken, 1481-1483, is eigenlijk het begin van het einde van de Utrechtse onafhankelijkheid.

Aflevering 6

Transcript podcast De ommuurde stad Aflevering 6: Zocher

Voor de tentoonstelling De ommuurde stad (2020) trekt conservator stadsgeschiedenis René de Kam (RdK) er met oud-NOS verslaggever Jeroen Wielaert (JW) op uit om een zestal podcastafleveringen te maken over bijzondere, historische plekken in de stad Utrecht en daarbuiten. In deze aflevering spreken zij over landschapsarchitect Zocher, burgemeester Asch van Wijck, het einde van de Utrechtse stadsverdediging, de ontwikkelingen rondom de Singel en de komst van Hoog Catharijne.

Jeroen Wielaert: Onder de robuuste plataan, op een bankje, vlak voor het bastion waar we het vorige deel hebben afgesloten. Sonnenborgh, mooi ontwerp van Van Noort, maar nooit gebruikt om oorlog te voeren. Dat is één van de onderdelen die na 1600, zo’n beetje, in verval raakten, met dat hele Utrechtse murenstelsel?

René de Kam: Ja, precies. Eigenlijk zie je dat vanaf 1600 overal bomen beginnen te groeien. In de tentoonstelling kan je het ook zien met de tekeningen van Herman Saftleven uit de zeventiende eeuw. Dan zie je eigenlijk dat die de stadsommuring meer een lommerrijk gebied is geworden, waar de Utrechters graag een wandelingetje maken. Je kunt vijf kilometer rondom de stad lopen, over de wallen, mooi uitzicht, er zijn prieeltjes. Het wordt langzamerhand een groene zone.

JW: Vond Maurits dat dan goed, de prins?

RdK: Nee, nou ja, dat is eigenlijk natuurlijk niet de bedoeling. Het is een militaire zone. Dat is eigenlijk heel interessant. Waarom? In 1600, middenin de Tachtigjarige Oorlog, begint dat verval langzamerhand in te treden. Ik denk zelf dat het er heel erg mee te maken heeft dat Utrecht, het gewest Utrecht, als onderdeel van de Republiek veel meer gericht is geworden op het staatse leger. In de Republiek is natuurlijk ook de zeevloot van groot belang. Holland is natuurlijk het belangrijkste gewest en daar is de zeevloot, de marine, van groot belang, dus heel veel geld gaat nu naar het staatse leger, naar de oorlogsschepen. Utrecht heeft zelfs een aantal schepen, de Utrecht en de Dom van Utrecht, die onder Zeeuwse of Hollandse vlag varen, oorlogsschepen. Je ziet dat dus eigenlijk de verdediging van de stad daar zwaar onder te lijden heeft, want daar gaat de aandacht en het geld niet naar uit.

JW: Utrecht heeft ook geen belegering meer te duchten op dat moment?

RdK: Nee, niet zo direct.

JW: Geen Utrechts Ontzet, geen Leids Ontzet, geen Victorie van Alkmaar?

RdK: Nee. Het front in de Tachtigjarige Oorlog zit niet direct in Utrecht en dat merk je. Langzamerhand is die oorlog – met in 1648 de Vrede van Münster – voorbij. Eigenlijk, ogenschijnlijk, geen enkele reden om die stadsverdediging aan te gaan pakken en dat zullen we bezuren.

JW: 1672.

RdK: Ja, het rampjaar, precies. De Republiek in oorlog met Engeland en Frankrijk en nog wat kleinere staatjes eromheen. De nood is aan de man, er is paniek. We hebben natuurlijk een geweldige zeevloot, met mensen als De Ruyter enzovoort, maar het landleger is niet op orde. Het is ook te klein, het staatse leger. Lodewijk XIV rukt op met een leger van 130.000 man. Dan zie je ineens hoe de oorlogsvoeringen enorm veranderd zijn. Hadden we het in de veertiende eeuw over 30.000 van: ‘Wat zijn dat er veel!’ nu hebben we het over 130.000 man. Daar is het staatse leger absoluut niet tegen bestand en de Utrechtse stadsverdediging ziet er ook niet florissant uit.

Wat gebeurt er dus, als de legers van Lodewijk XIV optrekken, het staatse leger het niet kan tegenhouden, zich terugtrekt, samen met de prins, Willem III, achter de oude Hollandse waterlinie, waar Holland veilig achter zat? Dan is Utrecht onbeschermd. De stadsverdediging doet het niet. Het enige wat de Utrechters kunnen bedenken om erger te voorkomen, is zich maar over te geven. Dat rampjaar is, wat dat betreft, wel een heel duidelijk markeringspunt. Als we het hadden over de lakmoesproef in 1345, is dit het moment waarop eigenlijk duidelijk is: we kunnen onszelf niet meer verdedigen.

JW: Dat baksteen stond wel allemaal overeind nog...

RdK: Alles stond nog overeind.

JW: … tussen het lommer en het lover.

RdK: Ja, alles stond overeind, maar niet goed onderhouden. De kanonnen konden niet worden afgevuurd. Het was gewoon eigenlijk een rommeltje. Er is nog wel geprobeerd om in de maanden, want ze zagen het wel aankomen, die oorlog, nog iets te doen. Maar dat is domweg niet gelukt. Het ging niet meer. Dat is echt een moment geweest waar ook duidelijk wordt… Dan moet je niet vergeten dat we twee jaar later de vreselijke storm eroverheen krijgen van 1674. Die Fransen gaan hier in 1673 weg met een enorm bedrag, wat ze opeisen om de stad niet verder te plunderen. Utrecht is failliet, meer dan failliet. Het is ook nog economische crisis, dus er is ook geen geld meer om het wel op te gaan lappen. Eigenlijk is 1672 duidelijk te markeren als het begin van het einde van de Utrechtse stadsverdediging.

JW: En als dat schip van de Dom in die storm naar beneden komt, moeten ze het ook een paar eeuwen laten liggen?

RdK: Ja. Nou, dat wordt deels wel verkocht. Dat zie je eigenlijk ook bij de stadsverdediging, want bij die storm is eigenlijk alles beschadigd, maar ook nog een vrij aantal torens van de Utrechtse stadsverdediging. Ook dat heeft Saftleven prachtig getekend, net als het instorten van de Dom. Maar er is eigenlijk geen geld en geen directe noodzaak om die stadsverdediging weer op orde te brengen. Dus blijft het in die zeventiende eeuw en in die achttiende eeuw een steeds romantischere plek, waar je mooi kunt wandelen, waar je over de muren kunt hangen en naar de bootjes kunt staren. Het is natuurlijk wel een prachtige plek, maar absoluut niet meer waar het ooit voor bedoeld was.

JW: Dan komt meneer Zocher in beeld, negentiende eeuw.

RdK: Ja. Eigenlijk moet je daar net nog een andere persoon voor zetten, koning Willem I. 1815, we hebben alle ellende gehad van de patriottische opstanden, van Napoleon, van de Fransen en dan 1815 worden wij onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Één van de onderdelen die Willem als eerste laat doen, in samenspraak met de geallieerden allemaal, is de Nieuwe Hollandse Waterlinie aanleggen, een landsverdediging, waar Utrecht achter komt te vallen. Dan zijn voor het eerst de muren ook echt niet meer nodig. Dan komt Zocher in beeld, want dan zoekt Asch van Wijck de burgemeester van Utrecht, een vooruitstrevend man en trouwens ook een heel goede historicus, naar een manier om Utrecht weer op de kaart te zetten. Eigenlijk zijn we natuurlijk na 1580, na de Reformatie onze identiteit een beetje kwijt.

JW: De ingesufte stad.

RdK: Ja. Daarvoor waren we het hoofd van de kerk, we waren lange tijd de grootste handelsplaats van de Nederlanden, maar wat zijn we eigenlijk in die tussentijd?

JW: Alle allures verloren.

RdK: Veel allures verloren. Asch van Wijck wil eigenlijk gewoon Utrecht weer op de kaart zetten. En wil dus een gezondere stad ook, een stad waar niet allerlei ziektes als cholera enzovoort… want we zitten hier opeengepakt tussen de stadsmuren, die gebouwd zijn, van origine, in 1122. De grenzen van 1122, dat is nog steeds grotendeels Utrecht.

JW: Dan wordt het bedompt...

RdK: Het wordt bedompt.

JW: … en smerig.

RdK: Het wordt benauwd.

JW: Ver voor healthy urban living.

RdK: Ja, precies, gezond stedelijk leven. Asch van Wijck denkt: ‘We moeten de stad lucht en licht geven en we moeten de stad een nieuwe economische impuls geven.’ Dat is de boodschap die architect Zocher meekrijgt. Die twee dingen. Zocher ontwerpt een plan, nadat er weer eerst toestemming is gekregen om die ommuring echt te mogen slopen. Hij ontwerpt een plan. Waar we nu zitten, de oost- en zuidkant gaat veranderen in een lommerrijk plantsoen met heuveltjes, waar je die wal kunt gebruiken, met huisjes erop, als dat kan. Dat zijn dan de huisjes van de bastion Manenburg, bijvoorbeeld. Pure romantiek. Het ziet er prachtig uit.

Maar de west- en noordzijde van de stad moesten een economische betekenis krijgen. We waren net al bij Het Paard, in de vorige aflevering. Maar daar moet een nieuwe haven komen, de Nieuwekade. Daar moeten binnenvaartschepen die te groot zijn geworden voor de Oudegracht kunnen gaan afmeren, zodat Utrecht weer op de kaart komt, als het gaat over economie, over handel, over goederenvervoer.

Eigenlijk, als je het met de bril van nu bekijkt, is het interessant, omdat het, pak hem beet, 20, 30 jaar wordt bedacht voordat we het spoorknooppunt worden, maar dat kon Asch van Wijck noch Zocher overzien. Eigenlijk werd er dus weer geïnvesteerd in iets wat misschien ouderwets was. Later komt natuurlijk het Merwedekanaal en nog weer later het Amsterdam-Rijnkanaal. Ze proberen Utrecht zowel lucht als licht te geven, wat volgens mij heel goed is gelukt met dit prachtige park.

JW: Waar we nu dus zitten. Dat deel van het plan Zocher wat geslaagd is...

RdK: Absoluut.

JW: … maar de rest… Daar om de hoek bij Het Paard, waar Hoog Catharijne veel later ontstaat. De ideeën van Zocher, door dat spoor, onder andere, volledig ingehaald.

RdK: Ja. De schepen worden groter in de negentiende eeuw, die zijn eigenlijk veel te groot voor dit soort vaarwegen. Daarom moet je dat Merwedekanaal krijgen. Eigenlijk is het plan… Zocher had allerlei prachtige huizen bedacht, woongelegenheid voor de chique, rijkere mensen. Die zijn alleen maar aan de Van Asch van Wijckskade gebouwd, maar verder niet. Dus een groot deel van het plan is eigenlijk een beetje in het water gevallen, maar dit deel is heel goed gelukt. Zocher vond het heel mooi om van die romantische, oude huisjes, die toen natuurlijk ook al 400 jaar oud waren, op een heuveltje te zetten. Het paste heel mooi in de landschapsstijl waar hij een groot voorstander van was. Zo heeft hij dat aangelegd. Wat wel echt mooi was, is dat Zocher met zijn handen afbleef van de Singel. Want dat is natuurlijk één van de oudste onderdelen van de Utrechtse stadsverdediging, maar dat paste natuurlijk prima in dat hele ontwerp.

JW: Ja. Asch van Wijck, historicus, had natuurlijk ook wel oog voor die muren. Maar voorkwam het uiteindelijk niet, dat ze gesloopt werden.

RdK: Ja, dat is interessant. Ik heb ook wel verslagen gelezen van mensen die letterlijk zeiden, in die negentiende eeuw, dat ze een akelig gevoel hadden als ze ‘s avonds de stad binnenkwamen en achter hun de poorten werden vergrendeld. Dat kun je je nu ook bijna niet meer voorstellen. Als je ‘s avonds om negen uur nog een rondje door Amelisweerd wilt fietsen, dan ga je gewoon de stad uit. Maar dat was dus tot 1825, 1830 niet mogelijk, want de poorten gingen dicht, dus ik snap dat gevoel. Het was een achterhaald iets.

Asch van Wijck heeft wel, deels met lede ogen, die afbraak gezien. Hij is er vaak gaan kijken. Hij heeft er ook aantekeningen over gemaakt. We hebben, godzijdank, een aantal van zijn verslagen waarin hij zelfs baksteenformaten ging opschrijven, omdat hij wel doorhad: ‘Dit is iets heel ouds,’ waar we nu nog steeds veel aan hebben. Daar was hij dus wel mee bezig. Hij had zelfs het idee: ‘Laten we de Utrechtse stadspoorten, de Wittevrouwenpoort, handhaven als aandenken aan de Utrechtse ommuring.’ Dat is aanvankelijk ook zo opgepakt, maar dat is pas in de jaren ‘50 gesloopt.

JW: Negentiende eeuw, hè?

RdK: Negentiende eeuw, ja. In 1858 is de Wittevrouwenpoort gesloopt. Er was wel een gevoel over het belang van dit soort monumenten, maar nog niet genoeg. Het is interessant, als je de link legt, bijvoorbeeld, naar Frankrijk, waar in de Franse Revolutie natuurlijk de prachtigste kloosterkerken en gebouwen zijn gesloopt, rond 1789, maar 1850 zie je daar met Viollet-le-Duc dat er een enorm gevoel komt om die monumenten weer te restaureren.

JW: Viollet-le-Duc, ook een hele belangrijke, iconische architect.

RdK: Ja. Zoals wij Cuypers hadden, die was een navolger van Viollet-le-Duc. Ga je bijvoorbeeld naar de prachtige basiliek van Vézelay, in de Franse Revolutie is die hele abdij gemold. Die kerk stond er slecht bij, maar 60 jaar later wordt ineens alles als monument bestempeld en gerestaureerd. Dat is interessant, vind ik, als je het over Asch van Wijck hebt en hoe hij, toch ook met zijn historische ogen, naar de ommuring keek. Het zou best kunnen, als we 60 jaar later besloten hadden tot de afbraak van ommuring, dat we er heel anders tegenaan hadden gekeken. Het is net als die Viollet-le-Duc. Dan was het ineens 1860, 1870. Kijk naar het restaureren van de Domtoren. Dat wordt rond 1840 nog vrij knullig gedaan, maar in 1900, onder leiding van Nieuwenhuis en Cuypers, wordt het ineens heel echt restaureren, dus niet meer opknappen, restaureren. Misschien hadden we dan de ommuring niet gesloopt, maar ja, dat is net dat verschil in tijd.

JW: Wij gaan nog naar een apart stukje Singel.

RdK: Ja, laten we daar nog even gaan kijken.

JW: Opnieuw een dikke plataan in de rug. De gevel van een hotel, vernoemd naar een historische figuur uit deze reeks en uit de tentoonstelling, Karel V. En daar staan we op een wal. Ook nog onderdeel van het plan Zocher?

RdK: Ja, dit is ook onderdeel van het plan Zocher en nog een kleine verwijzing naar de wal die vroeger achter de muur liep en op last van Karel V is aangelegd.

JW: Niet ver van de Smeetoren.

RdK: Nee, die ook tot het eind aan toe daar gestaan heeft.

JW: En een Singel voor onze neus, een stuk Singel wat er eigenlijk helemaal niet meer had moeten wezen. Maar dat had te maken met wel hele krasse, futuristische plannen uit de twintigste eeuw.

RdK: Ja.

JW: Niet in de tentoonstelling, wel in het boek.

RdK: Ja. Vorig jaar in de tentoonstelling Dromen in Beton hebben we dat al een beetje behandeld. Jaren ‘50 en dan is er weer eigenlijk...

JW: De twintigste eeuw, dus?

RdK: De twintigste eeuw, ja. Dan is er voor de zoveelste keer een stadsbestuur die Utrecht nog beter op de kaart wil zetten. Bij Asch van Wijck zagen we dat met het plan Zocher en dan denken ze: ‘We moeten Utrecht beter voor de auto begaanbaar gaan maken,’ en dat heeft vergaande consequenties, want Utrecht is een Middeleeuwse stad, altijd gericht geweest op het water. Dan halen ze een Duitse verkeerskundige, Feuchtinger, in de jaren ‘50, wat ik altijd een beetje interessant vind, zo kort na de oorlog, want dat lag allemaal nog best gevoelig. Feuchtinger heeft wel een revolutionair plan en die zegt: ‘Wat nou eigenlijk het handigst voor Utrecht is: je moet rondom de Singel dempen, leg er een ringweg op aan, vanuit die ringweg maak je doorbraken door die oude stad, zodat alles goed begaanbaar wordt voor de auto.’ Verkeerstechnisch, vanuit dat idee, natuurlijk een briljant plan.

JW: Koopcentrum erbij.

RdK: Ja, alleen ze hadden toch een beetje buiten de Utrechters gerekend, want die waren als door een wesp gestoken, die reageerden furieus. De Singel lag blijkbaar gevoeliger dan iedereen had zien aankomen.

JW: De Trijn van Leemputs van de twintigste eeuw.

RdK: Ja. Er werd een protestcomité opgericht, mensen gingen de straat op, studentenacties, bewonersacties, ingezonden brieven, noem maar op. Van de Singel moest je afblijven.

JW: Wat er dan wel op de kaart komt, is een gedempte Singel. Ter hoogte van het Moreelsepark, ook wel genoemd naar één van die stadsvernieuwers, niet waar?

RdK: Ja, in de zeventiende eeuw, Hendrick Moreelse. Dat is eigenlijk een heel tricky maniertje geweest om toch een deel van die Singel te dempen. Want hoewel de Utrechters er eigenlijk op stonden dat het niet gebeurde, kwam ineens het plan Hoog Catharijne tevoorschijn, in een periode waarin er nog geen inspraak was in planologie en noem maar op. Een onderdeel van het plan Hoog Catharijne was dat we Utrecht inderdaad ook weer op de kaart zouden zetten als winkelhart van Nederland, als verkeersknooppunt met de treinen. En dat winkelhart van Nederland moest dan wel goed bereikbaar worden, niet alleen via die trein, maar ook via die auto, die nou juist zo belangrijk was in de jaren ‘50, ‘60. Ook de middenstand, iedereen kreeg een auto. Er moest dus een snelweg komen eigenlijk, vonden ze, vanaf de Rijksweg A2, tegenwoordig, naar Hoog Catharijne. Daar moest inderdaad een deel van de Singel voor gedempt worden en veranderen in een zesbaans of vierbaans snelweg.

JW: Uiteindelijk resulteerde dat in één van de lelijkste onderdelen van die Singel, namelijk een bak beton.

RdK: Ja, een bak beton, met allerlei autorijstroken, totaal vreselijk.

JW: Iets wat je niet op de kaart wilt hebben.

RdK: Nee, precies. Nu is het weer open, de Singel.

JW: Sinds kort.

RdK: Sinds september.

JW: Vlak voor de openstelling van de tentoonstelling, de laatste graafmachines weg, een stuk water dat nog stilstond voor de afsluiting stroomt weer.

RdK: Ja. Als je een tentoonstelling maakt waarbij 1122 een heel belangrijk gegeven is omdat de Singel als eerste onderdeel van de Utrechtse verdediging wordt gegraven, waar Utrecht binnen blijft, tot ver in de negentiende eeuw. Zich daarin ontwikkeld, al die Utrechters die daar hebben gewoond, die levens die zich daar hebben afgespeeld en dan ineens is die Singel weer rond, je kunt weer rondom varen. Ik vind dat wel heel bijzonder.

JW: Heel verdedigbaar dat dat gebeurd is.

RdK: Absoluut, ja.

Ben je enthousiast over deze postcast, laat dan een reactie achter in je favoriete podcast app. 
We hebben meer pordcasts die de moeite waard zijn. Probeer bijvoorbeeld de transcriptie van de podcast De Botanische Revolutie ook te lezen!