In 2021 is het honderd jaar geleden dat het Centraal Museum aan de Agnietenstraat werd gevestigd. Het museum, opgericht in de 19de eeuw als stadshistorisch museum, werd in 1921 ondergebracht in het voormalig Agnietenklooster. Het kloostergebouw werd uitgebreid met een nieuwe vleugel.

Door deze uitbreiding ontstond een binnenplaats, waar de eerste museumtuin werd aangelegd in passende, neo-middeleeuwse stijl. De tuin werd bekroond met een zodenbank: een typisch middeleeuws tuinelement dat wordt opgebouwd uit opgestapelde graszoden, verstevigd met een bakstenen muur.

Tot op de dag van vandaag markeert deze binnenplaats de kern van de tuin van het Centraal Museum. Het honderdjarig jubileum én de aankomende tentoonstelling De botanische revolutie bieden dan ook een mooie aanleiding om nu een blik terug te werpen op de museumtuin.

Deze blog beschrijft de verschillende levensfases van de tuin – ontstaan, bloei, overwoekering en voortplanting. Daarnaast laten de afbeeldingen uit het beeldarchief de vele levens van de zodenbank blijken.

Onbekend (Noord-Nederland), Maria met kind in een stralenkrans voor een rozenhaag, laatste kwart 15de eeuw. © Museum Catharijneconvent / Ruben de Heer.
Onbekend (Noord-Nederland), Maria met kind in een stralenkrans voor een rozenhaag, laatste kwart 15de eeuw.  Foto: Museum Catharijneconvent / Ruben de Heer.

Ontstaan van de zodenbank

De ideale tuin in de middeleeuwen is het door God geschapen paradijs. Uit dit ideaalbeeld vloeiden in die tijd verschillende tuintypen voort, zoals de hortus conclusus en de lusthof. De hortus conclusus is een gesloten hof, een afgesloten plaats. De lusthof biedt genot en vertier. Afbeeldingen van de hortus conclusus en de lusthof bevatten vaak een zodenbank. Vanaf een zodenbank kon de middeleeuwer de natuur op een ontspannen manier waarnemen. De middeleeuwse filosoof Albertus Magnus schrijft bijvoorbeeld dat in een lusthof ‘een verhoogd stukje gras [moet] zijn, met lieflijke bloemen erop, zodanig gemaakt dat men erop kan zitten, waarop de zintuigen zich kunnen verkwikken en waarop men heerlijk kan uitrusten’.

Middeleeuwse tuinen met zodenbanken zijn zelden bewaard gebleven. Toch bleef dit tuinideaal een vruchtbare inspiratiebron. René de Kam beschrijft in de publicatie bij De botanische revolutie hoe middeleeuwse tuinidealen de neo-middeleeuwse tuin van het Centraal Museum hebben beïnvloed. De tuin werd in het voorjaar van 1922 aangelegd. Volgens de eerste Wegwijzer door het Centraal Museum (1922) volgde de tuin het voorbeeld van miniaturen en schilderijen uit de vijftiende en zestiende eeuw. Zoals in een lusthof wekten spiraalbomen, Mariabloemen en schelpenpaden een lieflijke sfeer. Verder zorgden een houten hekwerk en de hoge muren van de museumvleugel voor een besloten indruk, die deed denken aan de hortus conclusus.

Spiraalbomen in de neo-middeleeuwse tuin in 1949.De besneeuwde zodenbank in 1967.Links: spiraalbomen in de neo-middeleeuwse tuin in 1949. Rechts: de besneeuwde zodenbank in 1967.

Bloei

In de zodenbank die in de museumtuin werd geplaatst, kwamen al de middeleeuwse tuinidealen samen. Naar de visie van Albertus Magnus was de bank opgestapeld uit graszoden die bijeengehouden werden door een lage muur van kloostermoppen. Op oude foto’s is dit tuinelement al te zien, vlak bij de ingang van de tuin gelegen. Door deze plaatsing sprong de zodenbank in het oog en werd de symmetrische structuur van de tuin benadrukt. Vanaf de zodenbank kon de museumbezoeker genieten van een neo-middeleeuwse tuin in bloei.

De neo-middeleeuwse tuin in 1974.
De neo-middeleeuwse tuin in 1974.

De neo-middeleeuwse tuin in 1974.
De neo-middeleeuwse tuin in 1974.

Overwoekering

Decennialang onderhielden tuinmannen en vrijwilligers de tuin. Waar zij de natuur in het gareel probeerden te houden, probeerde de natuur juist buiten de perken te gaan. Omdat de tuin zonnig was gelegen, hielden de hoge muren van de museumvleugel de warmte vast maar weerden zij de zijbelichting. Als gevolg hiervan zochten de planten het bovenlicht op, waardoor hun stengels langer en slapper werden. In de jaren zeventig vreesden onderzoekers hierdoor zelfs voor het ontstaan van een ‘broeikaseffect’. Probeerde de natuur het hier hogerop te zoeken?

De toenemende moeite die moest worden gedaan om de neo-middeleeuwse tuin te behouden vereiste een nieuwe visie op de functie van deze tuin. In de jaren negentig initieerde toenmalig directeur Sjarel Ex een grootschalige verbouwing van het Centraal Museum. Hij nodigde jonge makers uit om nieuw licht te werpen op het museumcomplex, inclusief herinrichting van het gehele tuingebied. Ex verleende de opdracht voor dit laatste aan de Franse landschapsarchitecten Michel Desvigne en Christine Dalnoky.

De neo-middeleeuwse tuin en de grassentuin in 2000, gezien vanuit het museum.
De neo-middeleeuwse tuin en de grassentuin in 2000, gezien vanuit het museum.

De grassentuin in 2000.
De grassentuin in 2000.

Desvigne en Dalnoky hadden in Frankrijk naam gemaakt met projecten waarin ze elementen uit natuurlijke omgevingen, zoals duinen, stranden en delta’s, verwerkten in een stedelijke omgeving. Bij het Centraal Museum lieten zij een grassentuin aanleggen. Deze bestond uit velden van verschillende soorten duingrassen. Elke soort kwam met de seizoenen anders tot bloei. Zo ontstond een scherp contrast tussen het tuinontwerp en het museumgebouw.

Het ontwerp van Desvigne en Dalnoky ontaardde echter de neo-middeleeuwse tuin. De Franse ontwerpers lieten namelijk de omheining van de tuin en de schelpenpaden verwijderen. Daarbij liepen de verschillende planten en grassentapijten door teruglopend onderhoud in de tuin hoog uit. In de zomer konden bezoekers, gezeten op de zodenbank die er nog altijd stond, de symmetrische structuur van het oorspronkelijk ontwerp nagenoeg niet meer herkennen. Zo werd de middeleeuwse organisatiedrang ingeruild voor de imponerende, ongetemde uitstraling van de grassentuin van Desvigne en Dalnoky.

De neo-middeleeuwse tuin en de grassentuin in 2002.
De neo-middeleeuwse tuin en de grassentuin in 2002.

De grassentuin in 2002.
De grassentuin in 2002.

Voortbestaan

Na verloop van tijd leek de grassentuin ook de bezoekers te overwoekeren. Het ontwerp versterkte de doolhofachtige setting van het museum, die bezoekers zich vaak deed afvragen of zij het museumcomplex wel goed hadden doorgrond. De toenmalige directeuren Edwin Jacobs en Marco Grob besloten in samenspraak met de ontwerpers van Soda+ om een nieuwe totaalvisie te ontwikkelen op de tuinen van het Centraal Museum. Zij kwamen tot het besluit de grassentuin en de neo-middeleeuwse tuin volledig te ontmantelen. De zodenbank werd overgedragen aan de vrijwilligers die zich zo lang voor het onderhoud van de tuin ingezet hebben. In de Pandhof Sinte Marie in Utrecht hebben de vrijwilligers, gebruik makend van de originele kloostermoppen, als het ware de zodenbank kunnen voortplanten.

Op de plaats van de neo-middeleeuwse tuin heeft Soda+ ervoor gekozen om een grasveld aan te leggen. Langs de hoge muren van de museumvleugel zijn bescheiden bloemborders aangelegd. Toch is de middeleeuwse inspiratiebron niet volledig verdwenen. De ontwerpers hebben hier gekozen voor Mariabloemen die verwijzen naar de middeleeuwse wortels van het museumcomplex aan de Agnietenstraat. Het uiteindelijke doel van het ontwerp van Soda+ was een toegankelijke, open tuinruimte te creëren die de verschillende lagen van de geschiedenis van het museumcomplex tastbaar zou maken. Zelfs na de verdwijning van de zodenbank blijft zo toch het middeleeuws tuinideaal als onderdeel van die geschiedenis in het Centraal Museum voortbestaan.

De museumtuin in 2016.
De museumtuin in 2016.

Verder lezen

• Bosma, Marja, red. De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht: Beeldende kunst 1850 – 2001. Utrecht: Centraal Museum, 2001.
• Cluitmans, Laurie, red. On the necessity of gardening: an abc on art, botany and cultivation. Amsterdam: Valiz, 2021.
• Grob, Marco. Herinrichting 2016, website Centraal Museum, 1 april 2016.
• De Meyere, Jos. Het Agnietenklooster in Utrecht. Utrecht: Kwadraat, 1988.