‘Do women have to be naked to get into the Met. Museum?’ Het is de inmiddels beroemde slogan van de Guerilla Girls, die in 1989 begonnen met het tellen van het aantal tentoongestelde objecten van vrouwelijke makers in het Metropolitan Museum in New York. Hun conclusie: minder dan 5% van de werken in de afdeling moderne kunst is gemaakt door een vrouw, terwijl 85% van de naaktschilderijen een vrouw verbeeldt.

Poster van de Guerrilla Girls met de titel Do Women Have to Be Naked to Get Into the Met. Museum? Origineel uit 1989. Een liggende naakte vrouw op de rug gezien met een gorillamasker als hoofd. Verwijzend naar het klassieke vrouwelijke naakt in de kunst, de odalisk. Op de poster de text
Guerrilla Girls, poster 'Do Women Have to Be Naked to Get Into the Met. Museum?', 1989. © Guerrilla Girls.

Hoe divers is de collectie van het Centraal Museum eigenlijk? Onder het motto ‘meten is weten’ buigt de werkgroep Inclusie & Diversiteit van het museum zich sinds 2022 over die vraag. In deze blog delen we de eerste resultaten van de nulmeting en een schets van de positie van vrouwelijke makers in een (nog steeds) overwegend mannelijke kunstwereld.

Lange tijd werd het werk van vrouwelijke kunstenaars niet serieus genomen of verdween het na verloop van tijd in de vergeethoek. In Nederland werden vrouwen tot 1871 bijvoorbeeld geweigerd bij de meeste kunstopleidingen. En tot diep in de twintigste eeuw bestonden er grote vooroordelen over het werk van vrouwen.
In een recensie over de tentoonstelling Vrouwenpalet. Haar kunst, haar verhaal (1900-1950) (Museum Dr8888 in Drachten en De Wieger in Deurne) licht kunsthistoricus Merel van Tilburg de conservatieve en seksistische kunstkritiek van de vroege twintigste eeuw uit. Haar analyse schijnt een helder licht op hoe toen heersende ideeën – zoals ‘kunst is een mannelijke aangelegenheid’ (1927) – uitsluitingsmechanismen in de hand speelden. Van Tilburg beschrijft hoe het werk van de vrouwelijke makers niet werd beschouwd als kunst. ‘Drie vrouwen exposeerden mee met de schilders’ las ze in De Groene Amsterdammer uit 1937. Hun werk werd aan de hand van geheel andere criteria geanalyseerd dan het werk van mannelijke collega’s: gevoelig, instinctief, aards, moederlijk. En vervolgt ze, vanwege die veronderstelde aardsheid zouden ‘vrouwen niet in staat zijn tot abstractie’, was getekend Piet Mondriaan. Het betekende dat het werk van vrouwelijke kunstenaars in de vergeethoek terecht kwam en niet systematisch geconserveerd, getoond of besproken werd. Iets wat vandaag de dag nog steeds doorwerkt.

Een interventie van de Guerilla Girls in de tentoonstelling This is America. Visies op de Amerikaanse droom, in 2006 georganiseerd in het Centraal Museum. Om een houten beeld in de tuin van het museum is een triplex frame getimmerd waarop affiches in felle kleuren zijn geplakt.
Een interventie van de Guerilla Girls in de tentoonstelling This is America. Visies op de Amerikaanse droom (2006).

Een nog onverteld verhaal

Ruim dertig jaar na de Guerilla Girls is de vraag naar gendergelijkheid in museale collecties en presentaties nog steeds schrijnend actueel. In 2022 verscheen het onderzoeksrapport Een nog onverteld verhaal over de gender-(on)gelijkheid in de kunstwereld. De resultaten liegen er niet om: uit een steekproef onder 8 Nederlandse musea bleek slechts 13 procent van de getoonde collectiestukken door een vrouw gemaakt.

Een steekproef van De Volkskrant onder 28 Nederlandse musea leverde een gemiddelde van 17 procent op. Een ander percentage, maar ook hier in geen geval een afspiegeling van de maatschappij. Het rapport haalt kunsthistoricus Griselda Pollock aan die het belang van een gebalanceerde afspiegeling als volgt beschrijft: ‘Als je naar de National Gallery in Londen gaat, of naar het Rijksmuseum of het Louvre, dan leer je als bezoeker, of je nu 5 of 50 bent, dat geen enkele vrouw iets heeft gedaan wat het tonen of verzamelen waard is, en daarmee ook dat vrouwen niet waardevol zijn. Hetzelfde geldt als we nooit de kans krijgen de wereld te zien door de ogen en ervaringen van mensen die zwart zijn, queer, uit de arbeidersklasse zijn of een beperking hebben. We krijgen een vertekend beeld, en dat voedt racisme en ongelijkheid.’

Nulmeting

Ook het Centraal Museum onderkent het belang van een gebalanceerde afspiegeling, niet alleen qua gender, maar ook qua culturele achtergrond, huidskleur, lichamelijke of mentale capaciteit, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau of leeftijd.

Tijdens de voorbereiding van tentoonstellingen en programma’s onderzoekt het museum welke perspectieven ontbreken in eigen gelederen. We betrekken externe experts en lokale gemeenschappen om ook onderbelichte verhalen een plek in het museum te geven. Maar we hebben, net zoals veel andere Nederlandse musea, nog een lange weg te gaan.

Hoe staat het bijvoorbeeld met de ruim 60.000 objecten in onze collectie? In hoeverre zijn die een afspiegeling van de bewoners van de stad of provincie Utrecht bijvoorbeeld? De collectie van het Centraal Museum is bijzonder veelzijdig in stijl, materiaal en ontstaansperiode, maar in hoeverre kunnen we spreken van diversiteit van de makers qua gender, culturele achtergrond of sociaaleconomische status?

Portret van Meinardus Schotanus, ca. 1640. Ovaal portret in zwarte rechthoekige lijst.Portret van Carolus Dematius, ca. 1640. Ovaal portret in zwarte rechthoekige lijst.
De eerste verwerving van een vrouwelijke kunstenaar waren twee portretten van mannen door Anna Maria van Schurman, Links Meinardus Schotanus (inv.nr. 2370), rechts prof. Carolus Dematius (inv.nr. 2369), ca. 1640.

In 1830 richtte burgemeester Van Asch van Wijck het museum op, om de verzameling oudheidkundige voorwerpen die waren verzameld door de stad te kunnen tonen aan het publiek. In de loop der jaren ontwikkelde het museum zich tot een plek waar meerdere typen verzamelingen samenkomen, van stadsgeschiedenis, tot mode, vormgeving, oude, moderne en hedendaagse kunst.

Elke deelcollectie heeft zijn eigen verzamelgeschiedenis en elke discipline heeft zijn eigen karakteristieken. Zo kwam de collectie mode bijvoorbeeld tot stand vanuit dames uit de gegoede klasse die hun robes en bijzondere kleding aan het museum schonken. De eerste kleding is daarmee met name een reflectie van een bepaalde klasse. Maar wie die kleding maakte is lastiger te achterhalen. Tegelijkertijd werd in 1917 de eerste betaalde modeconservator aangenomen - wereldwijd een bijzonder feit. Jonkvrouw Carla de Jonge begon haar carrière als archivaris van de museumcollectie, maar in korte tijd realiseerde ze een vaste kostuumopstelling en breidde ze deze verzameling fors uit. (Zie in het tentoonstellingsarchief de tentoonstelling Uit de Mode) Die eigen verzamelgeschiedenis en de verschillende manieren van registreren van de deelcollecties maakt het analyseren van de diversiteit ingewikkeld.

In 2022 is het museum begonnen aan een grootschalig onderzoek naar de diversiteit van de collectie. Dit onderzoek begon met een nulmeting om beter inzicht te geven in de aard en samenstelling van de collectie én daarmee ook een perspectief op de onderbelichte verhalen en objecten te bieden. Het onderzoeksteam, bestaande uit Chantal Perlee -senior documentatie & onderzoek- en de stagiaires Fleur Mulder en Marte van der Salm en ondergetekende, hebben de eerste stappen gezet. In deze eerste fase richtten we ons met name op gender. We onderzochten de vertegenwoordiging van mannen, vrouwen en makers die zich niet als dusdanig identificeren, naast ook anonieme makers en collectieven. We verzamelden de data per object (dus niet per maker), per decennium, vanaf 1830 tot nu, en berekenden de percentages over het geheel van de collectie.

Een vrouw met een vaas bloemen in de gang van een groot huis. De deur staat open, doorkijkje naar de tuin.
Een schenking uit 1918. Het vroegste werk waarop een vrouw te zien is én dat gemaakt is door een vrouw. Adriana Johanna van Leijdenroth, Ganginterieur, 1875 (inv.nr. 2565).

De eerste conclusies bevestigen het beeld dat Woman Inc schetste: 5,5% van alle objecten in de collectie is vervaardigd door vrouwelijke makers, tegenover 37,8% man, 9,2% collectief en bijna 50% anoniem of onbekend. In getallen uitgedrukt betekent dit 1870 objecten van vrouwelijke makers tegenover 12710 objecten van mannelijke makers en 19066 objecten van collectieven of waarvan de maker anoniem of momenteel onbekend is, zoals munten of andere gebruiksvoorwerpen. 

De eerste keer dat er werk werd aangekocht van een vrouwelijke kunstenaar was ‘al’ in 1886. Het ging, niet verrassend, om twee portretten van mannen. Pas in 1918 werden de eerste werken van een vrouw (Adriana Johanna van Leijdenroth) verworven die géén man verbeelde. Deze voorbeelden zijn echt uitzonderingen, want tot 1940 werd er nauwelijks werk aangekocht van vrouwelijke makers.

Sculptuur, hoofd van een vrouw die naar beneden kijkt.
Een relatief vroege aankoop (1936) van een vrouwelijke kunstenaar. Charlotte van Pallandt, Meditatie, 1935 (inv.nr. 7794).

Context

Deze cijfers vragen om reflectie en context. Het onderzoek roept bijvoorbeeld vragen op over de binaire insteek van het collectieregistratiesysteem dat het moeilijk maakt om ook de LHBTIQ+ kunstenaar recht te doen.. Maar ook: om wat voor soort objecten van vrouwelijke makers gaat het? Werden ze aangekocht, of geschonken, welke economische en historische waarde vertegenwoordig(d)en ze? Zijn ze vaak tentoongesteld, en zo ja in welke context? Of verbleven ze vooral in het depot?

In de komende periode gaan we hier verder onderzoek naar doen. Met verschillende experts zullen we samen werken om de data te interpreteren. Zo hopen we de collectie diepgravend te analyseren op het gebied van diversiteit. We nodigen experts uit om het onderzoekskader te bevragen en aanbevelingen te doen voor de vervolgstappen.

In een volgende blog gaat Anne van Lierop van The Pink Cube, een platform voor de zichtbaarheid van queer kunst en cultuur, in gesprek met kunstenaar Philipp Gufler, die in 2019 in het Centraal Museum tentoonstelde samen met het werk van Dirkje Kuik, een kunstenaar die in haar werk uitgebreid over haar transitie schreef. We nodigen hen uit om vanuit een queer perspectief naar de collectie en de data te kijken. Deze blog zal in maart tijdens Queer History Month hier worden gedeeld.

Maria met het lichaam van de gestorven Christus op haar schoot, rechts Maria Magdalena in kostbare kleding met een zalfpot in haar handen.
Mechtelt van Lichtenberg toe Boecop was een van de weinige vrouwelijke schilders uit de zestiende eeuw. Mogelijk was ze in de leer bij Jan van Scorel. Piëta met Maria Magdalena, 1546 (inv. nr. 18073).