Sporen van het slavernijverleden in het Centraal Museum
Onderzoek naar de collectie legt koloniale banden bloot, ook waar dat niet werd verwacht.
Onderzoek naar de collectie legt koloniale banden bloot, ook waar dat niet werd verwacht.
Onderzoek naar de collectie legt koloniale banden bloot, ook waar dat niet werd verwacht.
In het najaar van 2022 is het Centraal Museum gestart met een onderzoek naar de sporen van slavernij in de eigen collectie. Dit grootschalige onderzoek werd uitgevoerd door Chantal Perlee, senior medewerker documentatie en onderzoek. Iris Blokker, lid van de werkgroep Diversiteit & Inclusie, ging met haar in gesprek over het onderzoek en de resultaten daarvan. Hoe werd het koloniale verleden van objecten voor het voetlicht gebracht en de blik op de collectie veranderd?
Lange tijd werd gedacht dat Utrecht geen directe banden had met het koloniale verleden. Van steden als Amsterdam, Hoorn en Middelburg was al veel langer bekend wat hun aandeel hierin is geweest. Daar waren ‘kamers’ van de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie), stadskantoren die het dagelijkse bestuur van de Nederlandse koloniale handelsmaatschappij vertegenwoordigden. Utrecht heeft nooit een dergelijke kamer of directe toegang tot een zeehaven gehad. Er was daarom veel minder over het koloniale verleden van de stad bekend. In 2021 verscheen het onderzoek Slavernij en de stad Utrecht onder redactie van Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers en Remco Raben. Het onderzoek maakte duidelijk dat er veel meer invloed van de koloniale geschiedenis in Utrecht aanwezig is dan eerder werd gedacht. Dat motiveerde ons om ook onze eigen collectie op sporen van het slavernijverleden te onderzoeken.
Er waren meerdere doelstellingen bij de start van dit onderzoeksproject. We wilden als organisatie onderzoeken in hoeverre slavernij en het koloniale verleden aanwezig en zichtbaar zijn – of blootgelegd kunnen worden – in onze collectie. Een van de belangrijkste redenen om dit onderzoek te doen, was om te kijken of er sprake is van roofkunst in onze collectie. Twee vragen die een prominente rol speelden waren: Zijn er objecten in onze collectie met een koloniale herkomst en hoe zijn deze verworven? Op welke manier droegen objecten bij aan het ontstaan en in stand houden van een koloniale cultuur? En, welke verhalen gaan er schuil achter deze objecten?
In meer algemene zin wil de werkgroep Diversiteit & Inclusie van het museum, waar ik samen met collega’s van alle afdelingen lid van ben, meer bewustwording in de organisatie creëren. Niet alleen bij conservatoren, maar ook bij educatiemedewerkers en andere collega’s die zich bezighouden met tentoonstellingen en de collectie. Een van de doelstellingen van de werkgroep is de organisatie bewuster te maken van onze eigen erfenis. Zo kunnen we hier als museum op een verantwoorde manier mee omgaan, nu en in de toekomst. We streven naar meerstemmigheid en willen verschillende perspectieven bieden. Onderzoek speelt daarin een cruciale rol. Soms lijkt een bepaalde maatschappelijke groep of periode door de wijze van registratie en de beschikbare informatie niet vertegenwoordigd te zijn in onze collectie. Nader onderzoek laat echter zien dat die aanwezigheid wel degelijk bestaat en bovendien zichtbaar gemaakt kan worden.
Net zoals er werd gedacht dat de banden met het slavernijverleden in de stad Utrecht miniem waren, werd dat ook van onze collectie gedacht. Het onderzoek Slavernij en de stad Utrecht gaf ons handvatten om deze veronderstelling te onderzoeken. Ik denk dat de grootste eye-opener zit in zaken die voorheen over het hoofd werden gezien in deze context. Een voorbeeld is dat de gegoede burgerij – zij die meer kapitaal hadden – een groot deel van hun inkomsten via het koloniale systeem verkreeg, bijvoorbeeld door de investering in plantages. Hun rijkdom was geen abstract gegeven, maar was verworven ten koste van de levens van anderen. Dit was eerder geen aandachtspunt in onze blik op de collectie.
Isaac Israëls, Portret van een zwarte bokser, 1914-1915, inv.nr. 5583a
Tegenwoordig is er een groeiend maatschappelijk bewustzijn over het koloniale verleden van Nederland en de blijvende invloed daarvan op onze samenleving. Steeds meer instellingen hebben onderzoek gedaan naar dit onderwerp, waardoor er meer kennis beschikbaar is gekomen. Een project zoals Words Matter bijvoorbeeld was voor ons een eerste aanzet om in 2018 de collectie kritisch te onderzoeken en onder meer titels van kunstwerken aan te passen met oog voor gevoelig taalgebruik. Zo werd de titel van een schilderij van Isaac Israels, dat een beledigend woord bevatte, vervangen door Portret van een zwarte bokser. (Helaas weten we niet zeker wie de bokser is en blijft de titel generiek.) We hebben ook gevoelig en ongewenst taalgebruik uit onze interne beschrijvingen en publieksteksten gehaald. Deze veranderingen documenteren we zodat we deze ook in de toekomst in context kunnen plaatsen, en we publiceren ze in de online collectie.
Het huidige onderzoek naar banden met slavernij voelde als een logische vervolgstap voor het museum. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) publiceerde in 2021 een handreiking, Onderzoek naar sporen van slavernij en het koloniale verleden in de collectieregistratie, die van grote waarde is geweest voor ons onderzoek. De termenlijst die in deze handreiking is opgenomen, vormde een belangrijk onderzoeksmiddel voor de zoektocht in ons collectiesysteem.
De eerste aanname was dat ik niet verwachtte om koloniale roofkunst aan te treffen. Omdat ik de collectie goed denk te kennen, maar ook omdat in de historische opbouw van de collectie nooit een periode is geweest waarin actief etnografische objecten zijn verzameld. Dat maakte de kans dat we dergelijke objecten zouden aantreffen klein.
Om dezelfde reden werd aangenomen dat er op objectniveau geen banden met het koloniale verleden zouden zijn in onze collectie. Door de eeuwen heen is het verzamelbeleid heel sterk gericht op de stad Utrecht. Toen we deze aanname deden, wisten we natuurlijk nog niet wat het al genoemde onderzoek Slavernij en de stad Utrecht aan het licht zou brengen.
Toen de resultaten van het externe onderzoek naar buiten kwamen, bleek dat de stad wel degelijk koloniale banden heeft gehad. Dat veranderde uiteraard de eerdere aannames en gaf ons directe aanknopingspunten waarop de collectie bevraagd kon worden. Zo kon ik op basis van namen van personen en families die genoemd werden in het onderzoek en ook vertegenwoordigd zijn in onze collectie, sporen blootleggen.
Binnen het collectieonderzoek heb ik uiteindelijk het onderscheid gemaakt tussen objecten met directe en indirecte banden met het koloniale systeem.
De relatie met het koloniale verleden was bij objecten die tijdens dit onderzoek naar voren kwamen, doorgaans niet direct duidelijk. Op basis van eerder onderzoek wisten we dat er bij een aantal objecten in de collectie ongewenst taalgebruik voorkwam in de titel of beschrijving. Dat ging echter om tientallen objecten, slechts een heel klein deel van de collectie (in totaal zo’n 70.000 objecten). Voorbeelden zijn het bovengenoemde Portret van een zwarte bokser door Isaac Israels en de pendule van Jean-Simon Deverberie. De pendule is onderdeel van Collectie Centraal, de vaste collectieopstelling, en is voorzien van een nieuwe interne beschrijving, een nieuwe publiekstekst én een audiofragment waarin de context van het object wordt benoemd. Het verband met het koloniale verleden ligt bij deze werken vrij letterlijk aan het oppervlak. Bij het grootste gedeelte van de objecten die in het huidige onderzoek naar voren kwamen, is dat niet het geval.
Door de collectie met de termenlijst van de RCE te onderzoeken kwamen veel alledaagse objecten naar voren. Bijvoorbeeld objecten die verband houden met specerijen en grondstoffen die werden verkregen via overzeese handel zoals peper- en zoutvaatjes, suikervormen en een tabakszak. Maar ook waaiers, paraplu’s en kostuums. Deze objecten zijn, zo blijkt nu, vaak in de collectie terechtgekomen via mensen die aandelen hadden in deze handel. Zo kwamen door het onderzoek verhalen uit de collectie naar voren waarvan we nooit eerder het bestaan vermoedden. Het objectonderzoek biedt nieuwe context om over de objecten in onze collectie na te denken en ze in een nieuw licht te presenteren. We proberen nu het complete verhaal van een object te reconstrueren. Niet alleen wat het is, maar hoe het is gemaakt, door wie en wat het betekent, in welke context het in de collectie terecht is gekomen; als het ware een objectbiografie.
Het alledaagse leven in Utrecht was voor verschillende rijke families diep verweven met de koloniale geschiedenis. Zij verkregen hun kapitaal ten dele via aandelen in de VOC of WIC (West-Indische Compagnie), of ze bezaten plantages of aandelen daarin. Zo waren er vooraanstaande Utrechters die in het stedelijk bestuur zaten en tegelijk geld investeerden in de koloniën. Zij bezaten kunst en woonden in weelderig ingerichte, rijkversierde huizen. En juist de persoonlijke collecties en schenkingen van deze families spelen een belangrijke rol in de collectie van het Centraal Museum.
De Utrechtse schilder Joachim Wtewael (1566-1638) verdiende naast zijn kunstenaarschap, veel geld met de vlashandel. En hij was een van de eerste aandeelhouders in de VOC, waarmee hij veel geld heeft verdiend. Zijn kapitaal, schilderijen maar ook meubilair en serviesgoed kwam uiteindelijk via overerving terecht bij de familie Martens van Sevenhoven. Deze familie is voor het museum een heel belangrijke schenker geweest. Door verschillende huwelijken kwamen negen welvarende families samen in de familie Martens van Sevenhoven. Het merendeel vergaarde hun rijkdom via het koloniale systeem. Door de eeuwen heen groeide het kapitaal verder, want ‘geld maakt geld’. Via deze familie zijn bijna 900 objecten in de collectie van het Centraal Museum terechtgekomen, van schilderijen tot kasten en sieraden.
Het koloniale verleden werkt op uiteenlopende manieren en in veel verschillende lagen door in het museum. Dat is een van de belangrijkste conclusies geweest van dit onderzoek.
Het merendeel van de objecten met koloniale banden bevindt zich in de deelcollecties toegepaste kunst, stadsgeschiedenis en oude kunst. Echter, door te onderzoeken met een brede termenlijst en de namenlijsten van het Utrechtse onderzoek, bleek dat er in alle deelcollecties objecten voorkomen met banden met slavernij. Ook in de modecollectie en de moderne en hedendaagse kunstcollecties.
In het collectieonderzoek zijn – op basis van de accenten die in het onderzoek naar voren kwamen – drie hoofdthema’s geformuleerd: ‘herkomst objecten en materialen’, ‘familiebanden’, en ‘verzet en abolitionisme’.
Als we kijken waar het kapitaal vanuit de koloniale handel naartoe is gegaan, dan moeten we ook de herkomst meenemen van objecten die we bijvoorbeeld 20 jaar geleden geschonken hebben gekregen. En bij ‘verzet en abolitionisme’ gaat het om objecten, vooral beeldende en toegepaste kunst, vanaf ongeveer 1800 tot nu.
Wat het onderzoek daarnaast laat zien, is dat er binnen onze collectieopbouw relatief weinig connectie is met de trans-Atlantische gebieden en veel meer met voormalig Indië. Een bijzonder voorbeeld hiervan is de scheepsglobe die een paar jaar geleden werd herontdekt in de collectie. Op de globe is de reis van een VOC-schip van Java naar Nederland afgebeeld.
Tijdens het onderzoek is er een compagniekist tevoorschijn gekomen in de collectie. Dergelijke kisten werden door de VOC gebruikt om eigen bezit en handelswaar te vervoeren. Het object kwam naar voren bij de zoekterm ‘Indonesisch’ maar stond op dat moment alleen bekend als ‘kist’. Nu hebben we het gebruiksdoel ervan kunnen achterhalen.
We weten dat de compagniekist vrij recent, in 1981, als schenking in de collectie is gekomen en dat deze in de 18e eeuw is vervaardigd door een voor ons onbekende Indonesische maker. Het liefst zouden we willen weten wie de maker is en van wie de kist was. Welke reis is ermee afgelegd? Wat is erin vervoerd? Het object nodigt sterk uit tot vervolgonderzoek.
Dat we denken genoeg te weten nu we dit onderzoek hebben gedaan. Dit onderzoek vormt een aanzet tot meer, meer bewustwording, meer vragen, en meer onderzoek. Op basis van de methodiek die we hebben toegepast weten we wat en hoe er is onderzocht, nu is de vraag wat we met de onderzoeksresultaten gaan doen. Hoe we die gaan borgen voor de toekomst. De collectie bestaat uit ruim 70.000 objecten, teveel om stuk voor stuk te controleren. We hebben een gigantisch depot, waar je eindeloos kan rondlopen en dan nog niet alles gezien hebt. Bovendien moet je een object kunnen herkennen als mogelijk interessant in deze context, en juist dat is zo lastig. Het gaat immers over verborgen verhalen.
De uitdaging voor een collectie-onderzoek ligt grotendeels bij de manier waarop objecten zijn geregistreerd. De eerder genoemde herkomstgeschiedenis is daarbij van belang, maar je bent ook afhankelijk van specifieke termen die eerder wel of niet zijn gebruikt in de objectregistratie. Als je bepaalde objecten of gegevens niet vindt aan de hand van de termen, betekent dat niet dat ze er niet zijn. Zo komt een schilderij met een zwart persoon niet naar voren aan de hand van termen als ‘bediende’ of ‘huisslaaf’ omdat deze – voorheen - niet nader was benoemd. Daarom is diepgaand onderzoek nodig, samen met een goede kennis van het koloniale verleden in Utrecht. Net als in de stad Utrecht ligt dit verleden in de collectie niet aan het oppervlak. Wil je het koloniale verleden in de collectie terugvinden, dan zul je ‘achter’ de objecten moeten kijken.
In de collectieregistratie maak ik bij elk object dat onderdeel is geweest van dit onderzoek een aantekening. De resultaten van het onderzoek worden binnen de organisatie gedeeld, net als de gebruikte termenlijst. Als er in de toekomst opnieuw naar deze objecten wordt gekeken, moet meteen duidelijk zijn wat het museum nu heeft onderzocht, wat er wel en niet is gedaan. Het liefst zou ik voor alle objecten die naar voren kwamen in het onderzoek een apart document maken, met ruim aandacht voor de herkomst en voor andere bevindingen. We onderzoeken ook de mogelijkheid om de bevindingen te delen via een tentoonstelling. Dat zou een mooie manier zijn om deze verhalen ook met ons publiek te delen.
Ik denk dat er een kans ligt om met de kennis vanuit dit onderzoek te kijken naar de tentoonstellingsgeschiedenis en de receptiegeschiedenis van het Centraal Museum met betrekking tot kolonialisme. Wat vertellen de onderzoeksresultaten ons over het museum als organisatie?
Daarnaast geloof ik dat het van groot belang is om dit onderzoek te delen met mensen buiten de organisatie. Deze blog is daar een start van. Het Centraal Museum werkt vaak met klankbordgroepen, externe experts en op basis van co-creatie, juist om onze eigen blinde vlekken te lokaliseren. Dat is voor het vervolg van dit onderzoek naar sporen van slavernij en ons koloniale verleden ook cruciaal. We moeten ons blijven afvragen of de verhalen die we nu naar boven halen de ‘juiste’ en volledig zijn. Daarbij is het noodzakelijk en heel interessant dat wij ons daarin laten bevragen door mensen van buiten de organisatie. Onderzoek en reflectie is een voortdurend proces.
Over de afbeelding bij deze blog: dit is het ontwerp van kunstenaar Munir de Vries voor een monumentaal wandkleed over het slavernijverleden van de provincie Utrecht. Op verschillende culturele locaties, waaronder de tentoonstelling Spuiten en Stikken, werd door bezoekers samengewerkt aan dit kleed. Het is onderdeel van het landelijk project Draden van ons slavernijverleden, waarin net als bij het onderzoek naar de collectie, reflectie, dialoog en bewustwording centraal staan.