Na het succes van de zomertentoonstelling "20 eeuwen Utrecht" werd voor de kerstexpositie opnieuw een thema uit de geschiedenis van de eigen stad gebruikt. De keuze viel op de oude, voornamelijk 17de en 18de eeuwse kunst en kunstnijverheid uit de Utrechtse kerken en gasthuizen.

Twee beperkingen deden zich voelen. In tijden van dreigend oorlogsmolest was het moeilijk om waardevolle voorwerpen ten toon te stellen op vrijwel onbeveiligd terrein; daarnaast was in de 16de en 17de eeuw een beduidend deel van de Utrechtse kerkschatten verloren gegaan. Na de Unie van Utrecht gingen veel kerkelijke eigendommen over in wereldlijke handen, zoals van de Provinciale Staten, "(...) die ze deels in klinkende munt omzetten, deels in slecht onderhouden plaatsen deden opbergen, vanwaar ze, her en der verspreid, later in verschillende musea en particuliere oudheidkundige verzamelingen terecht kwamen. Zoo is er van de eertijds rijke schatten aan kerkelijke kunst binnen Utrechts veste betrekkelijk weinig meer overgebleven." (Utrechtsche courant, 29 januari 1944)

Meer dan 160 voorwerpen waren afkomstig uit de Oud-Munster (Sint Salvador), de Domkerk, Sint Janskerk, Sint Pieterskerk, voormalige Mariakerk, Buurkerk, Sint Nicolaaskerk, Sint Jacobskerk, Sint Geertruidakerk, Lutherse kerk, Doopgsgezinde kerk, Remonstrantse kerk, Sint Catharijnekerk, Sint Willibrorduskerk, Sint Servatiuskerk, kerk van Sint Augustinus, Sint Martinuskerk, Jerusalemkapel, Oud-katholieke kerk van Sint Gertrudis en Oud-katholieke kerk van Sint Marie.

Ruim 70 voorwerpen kwamen uit de gasthuizen Sint Catharijne, Sint Barbara en Laurentius, Sint Bartholomeus, het Heilige Kruis, Sint Antonius, Sint Maarten, Sint Job en Sint Apostel, het Diaconie mannen- en vrouwenhuis, de Willem Arntsz-stichting, de Fundatie van Maria van Pallaes, het Gereformeerd Burgerweeshuis en het Diaconie Weeshuis des Nederduitsche Hervormde Gemeente.

De tentoonstelling trok ruim 2.300 bezoekers.