Op 5 september 1838 werd op de zolders van het tegenwoordige stadhuis van Utrecht de gemeentelijke kunstverzameling voor het publiek geopend. Ze bevatte het stedelijk kunst- en historisch bezit, dat op initiatief van burgemeester Van Asch van Wijk daar bijeen was gebracht.

Voorlopig zou de “verzameling van Oud Beeldwerk en andere Oudheden, Schilderijen en Teekeningen, meestal tot de stad Utrecht betrekking hebbende” alleen op de woensdag tussen half een en twee uur te bezichtigen zijn. Kinderen beneden de 14 jaar werden niet toegelaten; een kaartje kon bij de Secretarie gekocht worden en kostte vijfentwintig cents (te vergelijken met ongeveer tweeënhalf euro nu), maar vrouwen konden gratis naar binnen.

Kort na de opening verscheen de catalogus van dit eerste gemeentemuseum in ons land. Het vroege totstandkomen van dit museum heeft geruime tijd een min of meer archaïsche bestuurswijze ten gevolge gehad. Tot 1941 stond het Centraal Museum onder leiding van de gemeente-archivaris, eerst mr. S. Muller en vanaf 1919 dr. W. C. van Schuylenburg. Hoewel beiden een grote liefde en kennis van zaken aan de dag legden, hun beleid was meer op de historische dan op de artistieke kant gericht.

Omdat de zolders van het stadhuis overvol raakten, verhuisde de verzameling in 1891 naar het landgoed Hoogeland, voorheen de plek waar de familie Ram woonde, aan wat nog steeds de Museumlaan heet, in de buurt van de Ramstraat. Het ruimtegebrek bleef echter even nijpend. Het zou tot 1916 duren, eer de gemeente besloot om het oude Agnietenklooster tot museum te verbouwen en er zowel de eigen collectie als die van het Aartsbisschoppelijk Museum te huisvesten. In 1921 werd het nieuwe museum aan de Agnietenstraat geopend.

Dagblad De Waarheid constateerde in 1964: "De onbevredigende toestand, waardoor geen der beide musea geheel tot zijn recht kan komen, bestaat nog altijd. Enige jaren geleden werd aan architect dr. G. Rietveld verzocht, een ontwerp te maken voor een nieuwe museumvleugel achter het bestaande museum. De tekeningen voor het fraaie nieuwe gebouw liggen klaar, maar nog steeds wordt gewacht op rijksgoedkeuring voor de bouw. De gemeenteverzameling van Utrecht is van een dusdanig kunsthistorisch belang, dat deze nieuwbouw snel tot stand dient te komen. Utrecht niet alleen, maar heel ons land ware daarbij gebaat." Ondertussen was de moderne kunst verhuisd naar de Maliebaan, waar de gemeente het huis van grootindustrieel Frits Fentener van Vlissingen ten geschenke had gekregen.

In de jaren 30 werd een kunsthistorica tot conservator van het Centraal Museum benoemd, jonkvrouwe C. de Jonge, die vanaf 1941 de eerste zelfstandige directrice werd. Haar belangrijke werk voor de uitbreiding van de gemeenteverzameling werd vanaf 1951 voortgezet door mej. dr. Elisabeth Houtzager, die met grote energie een moderne kunstpolitiek heeft gevolgd. "Enerzijds heeft zij belangrijke stukken op het gebied van schilderkunst, prentkunst en kunstnijverheid verworven, anderzijds heeft zij, zowel door het organiseren van omvangrijke tentoonstellingen als door het aanwakkeren van het museumbezoek, zeer doeltreffend gewerkt.", schreef De Waarheid in 1964.

Naar aanleiding van het jubileum werd mej. Houtzager door De Telegraaf geïnterviewd. Ze sprak drie wensen uit: meer personeel, de verbouwing en een groter budget. Wat betreft het personeel, "(…) aan theoretici heb ik niets. Ik moet mensen hebben, die ook iets van de praktijk afweten. Een tijdje geleden heb ik een oproep geplaatst voor een conservator voor toegepaste kunst. Je staat er versteld van wie daarop reageren. Een huisvrouw, moeder van een paar kinderen b.v. die het wel voor halve dagen erbij wilde doen. Er meldde zich ook een theoloog aan. Om kort te gaan: het resultaat was bedroevend." Om het ruimtegebrek op te heffen leek het haar gewenst om het Catharijneconvent netjes op te laten knappen en het hele Aartsbisschoppelijk Museum erin te vestigen. "Dan zijn de oude en de nieuwe religieuze kunst ook bij elkaar. Het goud- en zilvermuseum en het klokkenmuseum kunnen dan naar het Fentener van Vlissingenhuis. De draaiorgels wil ik dan wel nemen. Die zet ik hier in de tuin. Dat is leuk voor de kinderen."

Het 125-jarig bestaan werd pas in 1964 gevierd, met een tentoonstelling waarbij uit de verzameling van schilderijen, tekeningen en etsen van oude Utrechtse meesters en hedendaagse Nederlandse kunstenaars een keuze van 400 nummers was gemaakt.

Ter gelegenheid van het jubileum ontving het Centraal Museum als geschenk van particulieren de "Aanbidding der Herders" van Abraham Bloemaert. Mr. W.M.J. Russell, die namens het Comité 125 jaar Centraal Museum het schilderij aanbood, meende "(…) in deze tijd een maecenaat van de massa, gehanteerd door directeuren van bedrijven namens de aandeelhouders en door de overheid van staat en stad namens de belastingbetalers zeer op zijn plaats te achten.''

Bronnen:
Tentoonstellingscatalogus "125 jaar Centraal Museum Utrecht"
De Waarheid 16-03-1964
De Telegraaf 14-03-1964
De Tijd De Maasbode 16-03-1964

Documentatie

  • 125 jaar Centraal Museum Utrecht, [inl. en tekst Maria Elisabeth Houtzager], Centraal Museum (Utrecht, 1964), 128 p., [60] p. pl.
  • 125 jaar Centraal Museum Utrecht : tekeningen, aquarellen en grafiek, Centraal Museum (Utrecht, 1964), [20] p.

Collectie in deze tentoonstelling

Duurzame url

Als u naar dit object wilt verwijzen gebruik dan de duurzame URL: https://hdl.handle.net/21.12130/exhibit.F6FDE4AB-891E-4927-BC7E-FC313C77C5A0

Vragen?

Ziet u een fout? Of heeft u extra informatie over deze tentoonstelling? Laat het ons weten!