In 1518 verliet Jan van Scorel Utrecht en reisde via Duitsland en Oostenrijk naar Italië. Vanuit Venetië ging hij op pelgrimstocht naar Jeruzalem. Daar maakte hij pentekeningen die hij later gebruikte voor het gezicht op Jeruzalem op het middenpaneel van dit drieluik. In 1522 vestigde Scorel zich in Rome. De Utrechtse paus Adrianus VI (1459-1523) benoemde hem tot 'conservator' van de kunstschatten van het Vaticaan, als opvolger van Rafaël (1483-1520).
In 1524, na de dood van de Utrechtse paus Adrianus VI, keerde Jan van Scorel vanuit Rome terug naar Utrecht. Volgens zijn biograaf Karel van Mander ging hij wonen bij Herman van Lokhorst, deken van de Utrechtse Sint Salvatorkerk en kanunnik van de Dom. Voor hem schilderde hij deze memorietafel voor in de Domkerk. (zie ook inv.nr. 6078a) Het is het eerste grote schilderij waaruit de invloed van de klassieke oudheid en de Italiaanse renaissance op Scorels werk blijkt. Scorel schilderde het panorama van Jeruzalem op basis van pentekeningen, die hij tijdens zijn pelgrimage had gemaakt.
De diagonale tweedeling van de compositie op het middenluik ontleende Scorel aan de Zondvloed op het plafond van de Sixtijnse kapel (1508-1512) van Michelangelo (1475-1564) en de italianiserende figuurtypen zijn beïnvloed door het werk van Rafaël. Op de buitenzijden van de luiken zijn de opdrachtgever en zijn voorvaderen uitgebeeld. De twee Latijnse inscripties noemen de namen en sterfdata van de afgebeelde personen en de context van de bestelling. Het blijkt dat Herman van Lokhorst het grafmonument van zijn voorvaderen in de Domkerk liet herstellen. Deze restauratie zal de aanleiding zijn geweest tot het laten schilderen van het drieluik. De heiligen op de binnenzijden van de luiken: Agnes, Paus Cornelius, Antonius abt, Sebastiaan, Gertrudis van Nijvel en ten slotte Christofoor boden bescherming tegen de koorts, de pest of een plotselinge dood. Agnes zou in dat geval staan voor de zuiverheid.
De intocht van Christus in het aardse Jeruzalem is een toepasselijke voorstelling voor een memorietafel. Hij verwijst naar de intocht van de ziel in het hemelse Jeruzalem en de triomf over de dood. De liturgie van de overledenen gebruikt nog altijd het beeld van de hemelse stad Jeruzalem op het moment dat het lichaam de kerk wordt uitgedragen.