"Waar voor de Nederlandse kunstenaar, schilder, beeldhouwer of architect zeker al van nature, maar niet weinig versterkt door jarenlange traditie, in de eerste plaats het schilderachtig motief geldt, waar wij dus onze hele omgeving eeuwenlang geleerd hebben te zien met de ogen van de inheemse schilder, mogen wij ons ook wel eens rekenschap geven hoe onze schilders zelf in de loop der tijden de bouwkunst van hun eigen land hebben bekeken." Aldus M. Elisabeth Houtzager, de directrice van het Centraal Museum, in het voorwoord dat ze schreef voor de tentoonstelling over Nederlandse architectuurschilders uit de periode 1600-1900.

"Het is er ons hier dus niet om te doen geweest de geduldige illustratoren aan te wijzen die zo nauwkeurig hebben afgebeeld hoe en waar bepaalde architectonische scheppingen in ons land te vinden waren. (...) Wij hebben slechts de eenvoudige vraag willen stellen: hoe hebben onze beste schilders de werken der bouwlunst uit hun eigen milieu bekeken? D.w.z.: wat hebben zij erin willen zien? Wat hebben zij, zonder er zich rekenschap van te geven, uitgekozen als hun speciale onderwerp?"

In De Telegraaf van 21 augustus schrijft Kasper Niehaus onder meer over deze tentoonstelling: "Door het onvriendelijke, om niet te zeggen barbaarse klimaat gebonden aan zijn huis, waarin zijn leven zich grotendeels afspeelt, voelde de Noordelijke schilder zich van het begin af aan sterk aangetrokken tot de architectuur of “ruimtekunst": tot het voorstellen, van ex- en interieurs, die hem beschermde tegen de grillen van het klimaat."

"De eigenlijke architectuur-schilderkunst, van ex- en interieurs van kerken en paleizen, binnenhoven en pleinen, om hunzelven wil voorgesteld, is geboren te Amsterdam en werd het eerst ontwikkeld door H. Steenwijck, vader en zoon en hun navolgers in de familie Neefs Hans Vredeman de Vries was de eerste die bijzondere architectuurstukken schilderde: vaak ontwerpen van de kunstenaar voor zijn gebouwen."

"Het genre ontwikkelde zich echter al spoedig onafhankelijk in ons land: de architectuur-schilderkunst als een afgesloten geheel is een Nederlandse, speciaal een Hollandse creatie. En de kerkenschilderkunst moet tot de grootste scheppingsdaden onzer grote eeuw gerekend worden. (...) Nu de heiligen niet meer uitgebeeld werden voor de eredienst, worden de kerken zelf voorgesteld. De schilders, die de bekende kerken trouw verbeeldden, richtten zich tot die landgenoten, voor wie de kerk een “groot man” was. Velen wilden gaarne een schilderij bezitten van de kerk, die zij geregeld bezochtem, waarin zij gedoopt waren en waarin zij begraven zouden worden."

Niehaus roemt vervolgens de werken van vooral Pieter Saenredam, Emanuel de Witte en Jan van der Heyden over wie hij schrijft: "(…) hij is zo almachtig precies, dat men de stenen zijner huizen en huizengroepen meent te kunnen tellen."
Ook schilderijen van Breitner, Sluyters en Willink vielen op bij deze tentoonstelling die 150 werken telde.